de. De een, jhr. mr. De Ranitz, woonachtig
in Den Haag, wenste dat er een brede
scheidingssloot werd gegraven. Daarover,
maar ook over andere onderwerpen, voer
de hij een uitvoerige correspondentie met
dijkgraaf Polderdijk. Deze informeerde bij
hem bijvoorbeeld of hij zand uit het wei
land mocht laten graven voor bestrating en
dijkherstel. De Ranitz had liever dat dit per
schip werd aangevoerd, waarop Polderdijk
hem erop wees dat dit aanzienlijk duurder
zou uitpakken. Over het herstel van de dijk
merkte De Ranitz op: "Doe dit met klei,
niet met zand!", waarop Polderdijk in een
technisch betoog aangaf dat hij het daar
niet mee eens was. En zo arriveerde op
Nieuwlandsrust menige brief(kaart) gericht
aan "den Heer F. Polderdijk, dijkgraaf van
den Bijleveldpolder, Walcheren", die door
geadresseerde correct, onverstoorbaar en
met kennis van zaken beantwoord werd.
Polderdijks zelfstandige optreden leverde
in Den Haag geen ongenoegen op. Inte
gendeel. Toen zijn ambtstermijn in 1917
verstreken was, werd hij met volle instem
ming voor een nieuwe periode voorgedra
gen. De Ranitz gaf aan dat Polderdijk zeer
deskundig was en dat hij veel van hem
had geleerd.
Technisch beheer
In de archieven zijn veel door Polderdijk
eigenhandig geschreven brieven en klad
jes over allerlei onderwerpen te vinden.
Zeer frequent kwam hij met voorstellen de
waterafvoer te verbeteren, zelfs al in de
eerste ingelandenvergadering van de Mid-
delburgsche Polder die hij bijwoonde. Zijn
voorstel werd met instemming begroet,
maar werd uiteindelijk maar ten dele gere
aliseerd. In 1912 - een ander voorbeeld -
vroeg hij alle Walcherse polders centrifu-
gaalpompen aan te schaffen om de extra
hoge waterstand in dat najaar te reguleren.
Het onderhoud van de polderwegen was
een tweede veelbesproken onderwerp.
Gemeenten en polders speelden elkaar
hierbij voortdurend de bal toe. Erg frustre
rend waren voor Polderdijk de opvattingen
van een wegencommissie (waarvan hij
rond 1915 lid was), die was ingesteld door
een aantal polders. Steeds werd voorge
steld te kiezen voor de goedkoopste oplos
sing, terwijl Polderdijk pleitte voor duurza
me maatregelen die op termijn zouden lei
den tot kostenbesparing. Bovendien was
hij daarbij ook nog vertegenwoordiger van
de grondeigenaresse van de Oud-Sint
Jooslandpolder, die hem opdroeg conse
quent tegen elke verharding te stemmen.
Het bekleden van functies in meerdere
besturen kan leiden tot belangenverstren
geling, maar het heeft ook zijn voordelen.
In 1923 kon Polderdijk als dijkgraaf van
zes polders met één schrijven aan de
Zeeuwsche Polder- en Waterschapsbond
volstaan om te informeren hoe binnen het
net ingevoerde provinciale polderreglement
de verantwoordelijkheid geregeld was voor
het onderhoud van bermen en wegen. Dit
naar aanleiding van een conflict met een
van de ingelanden van een polder.
Het conflict betrof het volgende. In de vroe
gere, nu vervallen, reglementen konden de
aanpalende grondeigenaars worden aan
gesproken op het wegonderhoud. Het
nieuwe reglement was hierover onduidelijk.
De provinciale griffie gaf Polderdijk een
juridisch onderbouwde reactie. De animo
van ingelanden om zelf een deel van het
onderhoud op zich te nemen, liep trou
wens al langer terug. Steeds meer werd
overgegaan op aanbesteding van dit
onderhoud. Polderdijk betreurde dat ern-