te behandelen: of het al, of niet mogelijk zij, in den mond dier rivier een Fort te stichten en duurzaam in stand te houden?" Vervolgens schreef hij: "Mocht ik er slechts in geslaagd zijn, om aan te toonen, dat de mogelijkheid der uitvoering bestaat, en de instandhouding van het fort niet twijfelach tig is! dan zal mijn arbeid, zoo ik meen bescheidelijk voorgedragen, niet verloren zijn, en ik mij vleijen mogen, dat het oog merk dezer Uitgave zal bereikt worden: eene betere verdediging van Oud-Neder land, tot handhaving van deszelfs heiligste regten en bevordering van deszelfs dier baarste belangen op de stroomen, die zijn bodem doorsnijden en zijne kusten bespoelen." Caland noemde nog drie punten waarom de bouw van het fort nodig was. Allereerst kon het een vijandelijke insluiting en het bombarderen van Vlissingen voorkomen.' Bovendien was men met het fort in staat de vaart en dus de handel van en naar Antwerpen te bedwingen. Ten slotte bood het fort steun en beschutting aan de Nederlandse vloot op de Westerschelde tegen een vijandelijke vloot en tegen stor men. De bouw Al in 1810 had de Napoleontische vesting bouwer Chasseloup dertien regels aan de bouw van een fort op de zandbank De Elleboog gewijd. Caland pakte het idee van Chasseloup in 1836 op en werkte het verder uit, ook al zei hij dat hij meer ver stand had van waterbouw dan van het bouwen van een fort. Hij schreef dan ook dat militaire ingenieurs het definitieve ont werp voor het fort maar moesten maken. Hij stelde voor het project in fasen tijdens het voorjaar en de zomer uit te voeren. Het eerste jaar moesten er zinkstukken worden afgezonken. Deze moesten een meter onder de laagwaterlijn liggen om uitschu ring of verdieping te voorkomen. De zink stukken konden aan de kust van de Zuid watering, ten oosten van Vlissingen, ge maakt worden. Bij goed weer konden ze naar de zandbank De Elleboog worden gevaren om ze bij laagwater af te zinken. Hiervoor moest men steen en schorkloe- ten2 gebruiken. De schorkloeten konden worden gehaald van de schorren in de Braakman, het Sloe en Welzinge. Het tweede jaar moesten er zinkstukken aan gebracht worden tot even boven de laag waterlijn. Daarop moest een ringdijk aan gebracht worden ter grootte van het fort. Tijdens het najaar en de winter kon men dan zien of de ringdijk bestand was tegen stormen en springvloeden. Het derde jaar kon dan worden begonnen met de bouw van de vestingmuren en de aarden wal op de ringdijk. Caland raadde wel aan om even buiten het fort langs de noordwest- en zuidwestkant extra zinkstukken af te zinken om zware stormschade te voorkomen. Hij was niet bang dat het zeewater bij zware storm over de muur en de aarden wal van het fort naar binnen zou slaan. Hij vergeleek de muur van het fort met de muur aan de zeezijde in Vlissingen. Bij storm sloeg in Vlissingen het zeewater over de muur. Hierdoor liepen straten onder water en raakten regenbakken en kelders vol. Dit kwam volgens Caland omdat voor de muur maar drie rijen staketsels3 stonden. Deze staken slechts één tot anderhalve meter boven de hoogwaterlijn uit. Bij het te bou wen fort moesten zestien rijen staan die ruim vier meter boven de hoogwaterlijn uit zouden steken.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2009 | | pagina 33