8
Het Versterkerstation Middelburg tijdens me
tingen. Staand naast het versterkerrek chef in
strumentmaker Dunk, die later zijn intrek zou
nemen op de bovenverdieping van het Verster
kerstation Domburg, (coll. AC. de Bruin)
Technischen Dienst van de Telegrafie de
meest mogelijke medewerking" verleenden
bij het herstel van de brandschade.
Op 29 april 1925 werd de derde Engelse
kabel - Aldeburgh-Domburg No. 3 - in het
nieuwe versterkerstation ingevoerd en per
augustus 1926 officieel in dienst gesteld.
De versterkerapparatuur werd geleverd
door BTMC en was vervaardigd door Wes
tern Electric, de productiemaatschappij
van de Bell Telephone Cy.
Zowel de eerste (1922) als de tweede zee
kabel (1924) moet via de lichtwachterswo-
ning het land zijn binnengekomen. Vandaar
liep een 14-dubbeldraadskabel aanvanke-
lijk rechtstreeks naar Middelburg, die later
in het versterkerstation in- en uitgevoerd
werd. Deze situatie moet welhaast tot aan
de Tweede Wereldoorlog hebben bestaan.
Heisa met de overheid
Over het leggen van de kabel naar de
lichtwachterswoning en het opruimen van
de palenroute ontstond in 1922 gedoe. De
gronden via welke de route vanaf de tram
baan naar zee verliep, waren intussen
deels eigendom geworden van de Middel
burgse advocaat J.A. Heijse. Deze was het
niet eens met de uit 1875 daterende erf
pachtovereenkomst met het ministerie van
Marine. De lichtwachterswoning met ver-
klikkerlicht was namelijk op particuliere
grond gebouwd en met de eigenaren was
destijds een erfpacht- en opstalovereen
komst gesloten. Intussen echter had de
pachter - het Loodswezen, onderdeel van
het ministerie van Marine - landjepik ge
speeld. De kavel was daardoor illegaal uit
gebreid met ongeveer vijftig vierkante me
ter. En de gewezen olieopslagplaats, die
zou gaan fungeren als eindpunt van de
eerste zeekabel, stond daarop. Mr. Heijse
weigerde hieraan medewerking te verle
nen. De Dienst P&T ging er toen toe over
de lichtwachterswoning tot telefoonstation
te verklaren, waardoor op grond van artikel
4 van de T&T-wet (1904) mr. Heijse de
aanleg wel zou moeten gedogen.
Het conflict werd in 1923 bijgelegd. Erkend
werd dat de Staat met de instelling van het
telefoonstation jegens mr. Heijse een on
rechtmatige daad had gepleegd en de ad
vocaat kreeg van de minister van Verkeer
en Waterstaat een genoegdoening ter
grootte van 650,-. Het telefoonstation
werd als zodanig op 1 november 1923 op
geheven; het kabelhuisje bleef echter bij