Vadertje
29
De terve staet te blienken
Het belangrijkste gewas
Met de uitdrukking de terve staet te blien
ken bedoelde men dat het perceel tarwe er
goed bij stond en een goede oogst beloof
de.
Tarwe was het belangrijkste product van
de Zeeuwse boer en werd goed beoor
deeld. Er zijn nogal wat schrijvers die de
loftrompet steken over de Zeeuwse tarwe.
Zo schreef de Italiaan L. Guicciardini, die
in de zestiende eeuw Zeeland bezocht:
"Het land is hier seer vet ende vruchtbaer
tot alle landtbouwinghe: maar besonder-
lyck wordt hier het schoonste, edelste
ende beste koren gewonnen."
In de Chroniick van Zeelandt, die in 1644
verscheen, schreef M.Z. van Boxhorn:
"...soo wordt een groot deel van den acker
hier beslagen, ende pronct met het
schoonste koren, voornementlijck terwe,
die in de naestghelegen landen veel ver
voert, ende boven andere ghepresen
werdt."
In 1751 verscheen de Tegenwoordige
Staat der Vereenigde Nederlanden van
Isaak Tirion. Over de Zeeuwse gewassen
schreef hij: "Koolzaad, gerst, rogge, witte
en zwarte boonen, erwten, vlas, maar in
zonderheid tarwe (die voor de beste ge
houden wordt, die ergens gevonden wordt)
groeijen er overvloedig; zoo dat er boven 't
geen in de Provincie verteerd wordt, noch
veel naar elders wordt verzonden."
J. de Kanter en J. ab Utrecht Dresselhuis
schreven in het boek De Provincie Zee
land, dat in 1824 verscheen: "De tarwe ge
lukt door geheel Zeeland bij uitnemend
heid wel. De Zeeuwsche tarwe is zoo alge
meen gezocht als onmisbaar."
H.J.E. Gerlach, secretaris van de Zeeuw
sche Maatschappij van Landbouw (afde
ling Walcheren), schreef in 1885: "Als
hoofdvrucht van den landbouw op Walche
ren en in Nieuw- en St. Joosland kan men
veilig de 'tarwe' noemen."
Rassen
Ongeveer een derde van het bouwland op
Walcheren werd in de negentiende eeuw
ingezaaid met tarwe.
In Zeeland had men als vanouds de keuze
uit drie tarwerassen: de Walcherse, Goese
en Rousselaarse tarwe. Op Walcheren gaf
men uiteraard de voorkeur aan de Wal
cherse tarwe. In geen van de geraadpleeg
de boeken wordt de Zeeuwse Witte ge
noemd, die rond 1870 een van de belang
rijkste wintertarwerassen van Nederland
was. De Zeeuwse Witte stond bekend om
zijn goede broodbakkwaliteit. Werd mis
schien de Zeeuwse Witte op Walcheren
Walcherse tarwe en op Zuid-Beveland
Goese tarwe genoemd? In een beschrij
ving van Walcheren uit de eerste helft van
de zestiende eeuw staat dat het koren in
maart werd gezaaid en in de herfst werd
geoogst. Dat betekent dat het om zomer-
tarwe ging, maar er werd ook wintertarwe
gezaaid. Deze tarwe was in de regel goed
bestand tegen de Walcherse winters en
had een hogere opbrengst maar was ge
voelig voor legering.1 Winterrassen die
daar geen last van hadden, waren de En
gelse Essex- en Glasgowtarwe. In 1880
namen enkele Walcherse boeren proeven
met Glasgowtarwe, en het resultaat was
goed. Vooral op de zwaardere grond ging
men over op de Engelse rassen, terwijl
men op de lichtere grond toch nog de
voorkeur gaf aan de oude Walcherse tar-