Walcheren rekent en waarop vanouds de
akkerbouw overheerst.
Uit de Walcherse poelgebieden werd al
vroeg veen en lokaal ook wel klei opgedol
ven; veen aanvankelijk om daar zout en
later om er brandstof uit te winnen, en klei
om er in primitieve veldoventjes stenen van
te bakken. Al dit gewroet leverde een zeer
ben gelegen in het grensgebied van
Biggekerke, Grijpskerke en Poppen-
damme; een voor de hand liggende plek
gezien de breedte van de kreekrug ter
plaatse. Nog in 1942 wist de burgemeester
van Grijpskerke te melden dat "onder de
buurtschap Poppendamme, aan weerszij
den van de grens met Biggekerke" sprake
m -;$i
*,v'
VliedbergKrommenhoeke. (voetstappen.nl)
onregelmatig microreliëf op. Veldnamen
als 't Ollebollige Weitje herinnerden daar
aan, totdat de herverkaveling het meeste
kleinschalige hoogteverschil uitwiste. Ook
de zandige kreekruggen werden door onze
voorouders niet ongemoeid gelaten. Ze
haalden daaruit zand om wegen, straten
en erven te bezanden, voor steenbakkerij
en bouw, en voor gebruik als ballast. Ook
zulke zandafgravingen veroorzaakten een
verstoring van het natuurlijke reliëf. Enkele
veldnamen met 'zand' zoals Zandpit herin
neren aan een forse zandput die moet heb-
was van een dergelijke pit of put. Na de
herverkaveling is ook van dit soort door de
mens veroorzaakt microreliëf weinig meer
over.
Net als bij de Noordweg ten noorden van
Middelburg zien we dat ook in het hier be
schreven gebied enkele oudere boerderijen
eerder op de flank dan midden op de
kreekrug zijn gesitueerd. Dat geldt bijvoor
beeld voor Charlottenburg ten noorden van
Krommenhoeke. De ligging op de over
gang van rug naar poelgebied lijkt ideaal,
maar kon kennelijk toch ook wel problemen
opleveren. Zo is van de omgeving van
Charlottenburg bekend dat de boeren daar