Zeeuws prentenboek Drijvers in de polder L. r. de Bree M. P. de Bruin Soms regelt de dag zichzelf. Neem nu deze. We zijn op weg naar Dreischor om een moord te her ontdekken of mogelijk alleen maar een geval van manslag, nee vrouwslag. We rijden door de Noordbevelandse polders en omtrent Wissenkerke zien we op een dijk tien, twintig gelaarsde kerels staan. Het zijn kennelijk drijvers, maar hoe kan dat: de jacht is immers sinds de eerste januari gesloten! We koersen naar het gezelschap en stoppen, voe gen ons bij het verzamelde volk. „Goeie morgen heren, wat doet er op?' „Hazen tellen", zegt een van hen. Eens, aan het Nauw van Bath, hebben we iemand ontmoet die het water zat op te schrijven. Dat klonk al vreemd, maar hazen tellen wie heeft er ooit van gehoord. Het ongeloof staat op onze gezichten te lezen. En dit te meer omdat tussen de drijvers ook een jager rondloopt. Die geeft uitleg. De laatste jaren is er in deze polder weinig wild voor de loop van het geweer gekomen; men wil nu nauwkeurig vaststellen wat er in de velden nog huist. Zestien hazen zijn vanmorgen uit hun leger opgeschrikt, Nimrod trekt daaruit de conclusie dat hij het haas op deze akkers tenminste een jaar ongemoeid dient te laten. „Toch draagt u een geweer", merk ik wantrouwig °P- „Er zitten hier ook konijnen dat is schadelijk wild. En tot 1 februari mogen we bovendien nog fazantenhanen schieten; de kokken niet." Het is allemaal exact geregeld, vernemen we. De jacht op ganzen bijvoorbeeld mag alleen plaats- 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 30