ZEEUWS TIJDSCHRIFT
JAARGANG 34
nummer 2 -1984
INVLOED VAN DE STORMVLOEDKERING
OP NATUUR EN MILIEU VAN DE OOSTERSCHELDE*
Dr. P. H. Nienhuis
Waarom een stormvloedkering?
Een verhaal over milieueffecten van de
stormvloedkering in de Oosterschelde
moet beginnen met een kort historisch
overzicht. Op 1 februari 1 953 vond de
watersnoodramp plaats. In mei 1958
werd de Deltawet in het staatsblad af
gedrukt: naast een aantal andere estua
ria moest ook de Oosterschelde worden
afgesloten. Aan het einde van de jaren
zestig kwamen allerlei acties op gang
tegen deze afsluiting. In 1 972 werd de
Commissie Klaasesz ingesteld. Deze
commissie moest de mogelijkheden
onderzoeken om natuur en milieu van
de Oosterschelde te behouden en toch
de wettelijk vastgestelde veiligheid te
garanderen. Eind 1974 deelde de mi
nistervan Verkeer en Waterstaat aan de
Tweede Kamer het principebesluit mee
om een open stormvloedkering in de
mond van de Oosterschelde te bouwen.
Na aanvaarding van dit plan en afspra
ken over ontbindende voorwaarden,
vonden er op een breed front studies
plaats naar de uitvoerbaarheid van het
project. In juni 1 976 werd door Kabinet
en Tweede Kamer het definitieve be
sluit genomen tot de bouw van de
stormvloedkering. Dit welvaartscom
promis tussen behoud van veiligheid en
behoud van natuur en milieu zal eind
1 986 of begin 1987 klaar zijn, inclusief
de compartimenteringsdammen in het
oosten en noordoosten van de Ooster
schelde. Er hangt een prijskaartje aan
van ongeveer 8 miljard gulden.
Invloed op het milieu
Het milieu van de Oosterschelde zal
door de aanwezigheid van de storm
vloedkering drastisch veranderen. Dat
kunnen we afleiden uit de simulaties die
met behulp van modellen zijn verricht.
In het Waterloopkundig Laboratorium
De Voorst ligt een hydraulisch schaal
model van de Oosterschelde met het
Mededeling no. 288 van het Delta Instituut
voor Hydrobiologisch Onderzoek te Yerseke.
aangrenzende zeegebied, horizontale
schaal 1 :400. Verder beschikt Rijks
waterstaat over twee wiskundig-nume
rieke modellen waarin getijbeweging
en stroming, omgezet in wiskundige
vergelijkingen, langs numerieke weg
worden opgelost. Tabel 1 geeft een
aantal veranderingen in de hydrografie
en geomorfologie van het bekken. Op
vallende zaken zijn de vermindering van
het getijverschil en dus ook een reduc
tie van het oppervlak van het intergetij-
degebied. De verkleining van het op
pervlak van het Oosterscheldegebied
wordt vooral veroorzaakt door de aan
leg van de compartimenteringsdam
men. Ook het schorrenareaal neemt
door deze ingrepen sterk af.
Het gaat in tabel 1 om veranderingen
die in de toekomst zullen plaatsvinden.
De verschuivingen die tot op één pro
cent nauwkeurig zijn berekend sugge
reren dan ook een te grote nauwkeurig
heid. De werkelijkheid zal er anders uit
zien, en er wordt al gezegd dat de voor
spellingen wellicht aan de pessimisti
sche kant zijn.
De stroomsnelheid die nu varieert tus
sen 0-1,2 m s-1 (m per seconde) zal na
1986 sterk veranderen. Vlakbij de
stormvloedkering worden stroomsnel-
heden voorspeld van 0-4 m s-1, terwijl
in het Keeten-Krammer-Krabbenkreek-
gebied juist een afname zal plaatsvin
den tot 0-0,4 m s-L De invloed van de
Nu
kering op het stroombeeld van de
Noordzee zal tot op een afstand van
20 km uit de kust nog merkbaar zijn. De
menging tussen het Noordzeewater en
het Oosterscheldewater zal kleiner
worden.
Erosie en sedimentatie van zand en slib
spelen in een estuarium een domine
rende rol. Het zijn ingewikkelde proces
sen die niet of nauwelijks te modelleren
zijn. Ons inzicht in toekomstige veran
deringen op dat punt moeten dan ook
vrijwel volledig worden gebaseerd op
recent uitgevoerde series metingen.
Bij vele estuaria is aangetoond dat er
slibaanvoer plaats vindt vanuit zee. Dat
is bijvoorbeeld het geval bij de Wad
denzee en de Eems-Dollard. Voor de
Oosterschelde hebben we ook lange
tijd geloofd in dit Waddenzee-model.
Recent is echter duidelijk geworden dat
de Oosterschelde een seston-neutraal
systeem is, dat wil zeggen dat de import
en export van seston (zwevend slib van
1 -50 micron korreldoorsnede) elkaar
ongeveer in evenwicht houden. Het
sestongehalte in deze zeearm is erg
laag, gemiddeld 25 mg H, vergeleken
met Waddenzee en Eems-Dollard.
Tachtig tot negentig procent van dit
seston bestaat uit zand- en slibdeeltjes
en de rest is dood en levend organisch
materiaal.
Er vindt dus geen (of vrijwel) geen netto
import van zwevend materiaal plaats in
Straks Verandering
-82
-23
- 7
-36
4
- 27
-45
-48
- 50
Doorsnede van de monding 80.000 m2 14.000 m2
Gemiddeld getijverschil bij Yerseke 3,5 m 2,7 m
Inhoud op NAP 3,0 km3 2,8 km3
Gemiddeld getijvolume (2x) 2,5 km3 1,6 km3
Gemiddelde waterdiepte op NAP 8,0 m 8,3 m
Oppervlakte onder de hoogwaterlijn 450 km2 330 km2
Oppervlakte van het intergetijdegebied 170 km2 94 km2
Schoroppervlak 14,5 km2 6,1 km2
Gemiddelde zoetwaterbelasting 44 m3s-' 22 m3s-'
Tabel 1.
De gevolgen van de Oosterscheldewerken op de afmetingen van het bekken.
(uit: Huiskes Smies, 1 982).