EEN WEERWOORD MET EEN DUBBELE BODEM?
Dr. J. D. van Scheyen (en reactie van ds. H. Pa ui)
Thema: Geestelijke gezondheid en religie
Zeeuws Tijdschrift 1983, nrs 4 en 6.
Waarom een dubbele bodem?
Die kan solide zijn maar is ook iets wat
verdere aandacht verdient. Zo hebben
de schrijvers van het weerwoord mis
schien wel gelijk indien ze suggereren
dat in het betreffende artikel een kari
katuur van de ultra-orthodoxie is ge
schetst. Maar toch is deze karikatuur
meer dan een spotprent. Het is ook een
karikatuur met een tragische achter
grond. Een tragiek waarvan de psy
chiatrische patiënt, om wie het gaat, de
dupe kan worden. In het depressief zijn
wordt de patiënt, als het ware, gedwon
gen de verkeerde keuze te maken, ook
in godsdienstig opzicht. Bijvoorbeeld
met de overtuiging van hetvooreeuwig
verloren zijn.
Ongetwijfeld blijft het dan mogelijk va
nuit de geloofsovertuiging die argu
menten aan te dragen die op het tegen
deel wijzen. Maar helaas, deze patiën
ten zijn tijdens de depressie met dit
soort theologische explicaties niet te
helpen. Het overgeleverd zijn aan het
nagatieve zelfbeeld, het uitzichsloze,
het „geen doorzicht meer hebben" is
daarmede niet te elimineren. Anders is
dit na het herstel van de depressie. Dan
kan het religieuze vertrouwen ook weer
terugkeren. Maar de patiënt kan dan
ook het volgende verklaren, wat ik on
langs vernam van een patiënt die een
ernstige depressie had doorgemaakt:
„Toen ik depressief was kreeg ik een zet
van de Satan in de verkeerde richting, ik
voel het nu nog". Dit werd gevolgd door
een uiteenzetting over het in eerste
aanleg verloren zijn van de mens etc.
Steeds weer valt op hoe men in zo'n
overtuiging, in zo'n religieuze denkwe
reld, voortdurend op zijn hoede moet
zijn voor de „macht van het kwade".
Anderzijds is dit een sterke en ook eer
lijke overtuiging die altijd weer gevoe
lens van respect oproept. Dit is ook de
reden dat het goed is om met deze pa
tiënten om te gaan. Ze zijn het waard
om genezen te worden van hun ernstige
depressies. Overigens een activiteit die
moeilijk als karikaturaal kan worden be
schouwd. Gelukkig wordt deze onder
toon door de schrijvers van het weer
woord, met name in de laatste alinea,
onderkend.
Het weerwoord bestaat uit een psy
chiatrisch en een theologisch deel.
Vooral het theologische deel is infor
matief en leerzaam. De bewondering
voor Calvijn die er uit spreekt geeft toch
wel even te denken. Was de mens Cal
vijn wel zo edel en verheven als wordt
gesuggereerd? Wat te denken van het
regiem van Calvijn zoals dat destijds
door hem in Genève werd ingericht? De
niet zo vriendelijke bejegening van op
ponenten als Servet en Castellio. De
eerste kwam op de brandstapel terecht,
de laatste werd monddood gemaakt.
Een handelswijze die gedachten op
roept over in-tolerantie; een op reli
gieuze principes gebaseerde onver
draagzaamheid, met alle latere gevol
gen daarvan.
Ernstige bezwaren moeten worden
geuit tegen het psychiatrische gedeelte
van het weerwoord. Daarbij gaat het in
het bijzonder om de werkelijkheids
waarde van de aangehaalde citaten.
Het is duidelijk dat de schrijvers van het
weerwoord met deze citaten willen
aantonen dat er bij deze depressieve
patiënten niet kan worden gesproken
van een relatie tussen een min of meer
typische geaardheid en het optreden
van de zogenaamde „endogene depres
sies". Indien dit inderdaad zo zou zijn -
maar dit is niet het geval - moet men
aannemen dat bij het ontstaan van zo'n
depressie uitsluitend aan biologische
factoren betekenis kan worden ge
hecht, factoren als hersenfunctiestoor
nissen en in het bijzonder ook ergfelijke
factoren. Nu baseren de schrijvers van
het weerwoord zich op uitspreken van
psychiaters die kennelijk geen weet
hebben van het moderne depressie-on
derzoek. Een on-kunde die uiteindelijk
ook de bedoelde patiënten ernstig zou
kunnen duperen. Andersgezegd in de
aangehaalde citaten worden volledig
verouderde opvattingen over het ont
staan van deze depressies geuit.
Zo kan in het citaat naar Zeegers het
volgende worden gelezen: de ziekte kan
toegeschreven worden aan een nog on
bekende lichamelijke stoornis. Een feit
is dat er geen psychische oorzaak is. Er
felijkheid en aanleg spelen een rol. Be
paalde hersenfunctiestoornissen kun
nen voorts van doorslaggevende bete
keniszijn. Stoornissen die met moderne
medicamenten kunnen worden gecorri
geerd. Psychische beïnvloeding, zoals
psychotherapie heeft dan geen enkele
zin. De gedachte dat dit soort uitspra
ken iets te maken hebben met een we
tenschappelijk niveau - waar de schrij
vers van het weerwoord zo op aandrin
gen - is volstrekt illusion Nog kwalijker
is dat hiermede riskante misverstanden
kunnen ontstaan. Misverstanden waar
van ook de betreffende psychiatrische
patiënten de dupe kunnen worden. Niet
alleen voor wat betreft het ontstaan van
deze depressies maar ook met het oog
op de behandeling van deze patiënten.
Zoals reeds is aangeduid, kennelijk wil
len de weerwoordschrijvers benadruk
ken dat er geen relatie bestaat bij deze
patiënten tussen het ontstaan van de
depressies en de vaak zo specifieke
geaardheid.
Daarin voelen zij zich gesterkt door de
uitspraken van de psychiater Prins. Bij
voorbeeld: „Detheoriedaterverband is
tussen de geaardheid en het ontstaan
van een endogene depressie is aanwijs
baar onjuist". Een opmerking die als
volstrekt onjuist kan worden geken
schetst. Zo'n uitspraak geeft ook aan
dat degene die hem doet het kennelijk
niet meer de moeite waard vindt om op
de hoogte te blijven van de recente ont
wikkelingen op het gebied van zijn ei
gen vak. Het niet „bijblijven"; een van
de meest kwalijke eigenschappen van
een medicus, ook al is hij dan psychia
ter. Opvalend is immers dat juist in de
laatste jaren meer en meer onderzoek
wordt verricht over dit aspect. Hierbij
kan bijvoorbeeld verwezen worden
naar de publikaties uit 1983 van
Hirschfeld en Mutussek. Een van de
conclusies van een onlangs gehouden
internationaal symposium over „The
origins of depressions" was: „Persona
lity is a major risk factor for depres
sion". (Angst, 1983). In de door de
schrijvers van het weerwoord aange
haalde psychiatrische uitspraken wordt
ook bij herhaling aangeduid dat de be
treffende aandoening een erfelijke aan
doening kan zijn. De patiënt die dit zou
kunnen lezen is daar stellig niet mee ge
baat, integendeel. Zeker zijn er aanwij
zingen dat erfelijke, cq. familiaire facto
ren van betekenis kunnen zijn, maar
over de erfelijke overdracht als zodanig