VAN DALE
een weerwoord
Ook dr. Van Scheyen zelf heeft blijkens
zijn publikaties een open oog voor de
relatie tussen depressies en erfelijke
factoren. In zijn voordracht „Antidep
ressiva ook een dilemma" uit 1979
merkt hij het volgende op. „Hoe dan
ook, het is duidelijk geworden dat het
nagaan van de familie anamnese, ook
bij de diagnostiek van veel betekenis
moet worden geacht. Daarbij bleek ons
dat in een groep van 56 vrouwelijke en
28 mannelijke patiënten bij 20% van de
vrouwen en bij 26% van de mannen
dergelijke hereditaire factoren konden
worden gevonden (Van Scheyen
1 973). Het gaat hierbij dus om het vra
gen naar het voorkomen van ernstige
depressies, al of niet behandeld, geval
len van zwaarmoedigheid, gevallen van
zelfmoord bij eerstegraads familiele
den, bij de ouders, broers, zusters en
kinderen.
Het bleek ons dat dit in het bijzonder
kan worden waargemaakt bij een wei
nig mobiele plattelandsbevolking.
Blijkens onze ervaringen wordt men
dan in de loop van de jaren geconfron
teerd met patiënten uit bepaalde fami
lies waarin zich blijkbaar steeds weer
unipolaire, endogene vitale depressies
in verschillende generaties manifeste
ren". Tot zover dr. Van Scheyen.
Daarnaast zijn neurasthene, sensitieve,
orale, psychasthene en dwangmatige
karakters in dit verband beschreven. De
modellen van Seligman voor „learned
helplessness" en van Bibring over het
onvermogen van het „Ik" ten opzichte
van de eigen aspiraties trachten enig
licht op de problematiek te werpen. De
premorbide structuur dient echter niet
als een statisch begrip gehanteerd te
worden.
Als H. M. van Praag een psychodyna
misch depressiemodel beschrijft, merkt
hij op: „Ik zeg met nadruk: één model;
de neurotische dynamismen die tot
depressiviteit kunnen voeren zijn vele,
en beslist niet onder één noemerte van
gen". Dan wijst hij op het zogenaamde
orale karakter, een karakterstructuur
die als predisponerend geldt voor het
optreden van depressies.6)
Ook dr. H. J. Eijer wijst op het tekort in
de afdemping van gemoedsstoornis
sen, dat bij kinderen ontstaat en als een
biologische kwetsbaarheid wordt mee
gedragen.
We willen eindigen met de opmerkin
gen van Sartoriusover„dedepressieals
wereldwijd probleem": dat in de toe
komst een toename van depressiebeel-
den verwacht mag worden, waarbij als
oorzaken genoemd worden de stijging
van de gemiddelde leeftijd, toename
van psychosociale stress, medicijnge
bruik en toename van ernstig chroni
sche ziekten.
De behandeling van deze patiënten, die
naast medicamenteus ook psychothe
rapeutisch dient te zijn, zal ook de nodi
ge pastorale aandacht vragen. Daarbij
zal een goede verstandhouding tussen
therapeut en geestelijk verzorger nood
zakelijk zijn, evenals een onbevooroor
deelde instelling ten opzichte van de
patiënten, wier welzijn ons zeer ter har
te gaat.
LITERATUUR:
W. F. Dankbaar: Calvijn, zijn weg en werk, Nij-
kerk, 1957, blz. 120/121.
W. F. Dankbaar: a.w., blz. 110.
R. P. Hullin: Psychiatry in the 80's, vol. 1no. 3,
Amsterdam, 1 983.
M. Kuilman: Klinische en psychopathologische
beschouwingen over endogenie, 1971.
H. M. van Praag: Een schijntegenstelling in de
psychiatrie, 1 979.
H. M. van Praag: Psyche aan banden, 1974.
Discussie gesloten (Redactie).
Van Dale wordt verplaatst. Zijn huidige plaats doet
te weinig recht aan de betekenis die hij niet alleen
voorSluis maar door zijn woordenboek voor Neder
land en België heeft gehad.
Het gemeentebestuur van Sluis wil deze verplaat
sing niet „geruisloos" laten verlopen. De vroede va
deren willen aan de nieuwe „tentoonstelling", die
eind april of in de maand mei plaats zal vinden, de
nodige aandacht besteden. De gedachten gaan uit
naar een omlijsting van een congres met eventueel
lezingen. Van Dale zal het middelpunt zijn.