JOHAN HENDRIK VAN DALE EN ZIJN OPVOLGERS
Dr. P. G. J. van Sterkenburg
Het gegeven dat de eigennaam Van Da-
Ie vanaf 1872 zich binnen het Neder
landse taalgebied ontwikkeld heeft tot
een merknaam die voor kwaliteit staat,
vraagt een moment bijzondere aan
dacht*). Al ruim 1 1 0 jaar domineert het
woordenboek van de op 44-jarige leef
tijd gestorven hoofdonderwijzer uit het
Zeeuwsvlaamse Sluis het Nederlandse
taalgebied. Geen hoogleraar in de Ne
derlandse taal- en letterkunde, maar
a.h.w. een taalkundig autodidact inven
tariseerde en beschreef onze Neder
landse woordenschat.
Van Dale was hierin geen uitzondering.
Bezien wij wat er in woordenboeken-
land in de ons omringende taalgebie
den gebeurd is, dan valt op dat woor
denboekondernemingen vaak van le
ken uitgaan of opgezet worden door
hoogleraren die met emeritaat gaan. Zo
stelden voor het Franse taalgebied de
arts Littré, de leraar Larousse en de ju
rist Robert monumentale en gerespec
teerde woordenboeken samen.
De kracht van Van Dale is ongetwijfeld
van meet af aan geweest het vermogen
om in zijn omschrijvingen begrippen
scherpzinnig van elkaar te onderschei
den en om datgene in zijn woordenboek
op te nemen wat strookte met het maat
schappijbeeld en het normbesef van
het derde kwart van de negentiende
eeuw. Van Dale moet feilloos aange
voeld hebben wat hij wel en wat hij niet
in zijn woordenboek kon beschrijven.
Het is een axioma dat de kwaliteit van
een woordenboek afhankelijk is van de
kennis van zijn maker. Natuurlijk is dat
zo, maar een even dwingende stelling is
dat de ethische en moralistische opvat
tingen van de toonaangevende maat
schappelijke klasse het succes van een
woordenboek mede bepalen. Richtte
een woordenaar zich niet naar die op
vattingen dan was zijn produkt bij voor
baat kansloos of werd het een speelbal
van het toenmalige christelijk dogma
tisme.
De ijverige Van Dale wilde met zijn
woordenboek een pedagogische bij
drage leveren aan de taalbeheersing
Toespraak te Sluis n.a.v. het verschijnen van „Jo-
han Hendrik van Dale" op 1 6 april 1 983.
van zijn leerlingen en van zijn landgeno
ten. Dat hij daarbij het mooie, het lite
raire Nederlands koesterde en informe
le taal, familiaire taal en vulgarismen als
taboe beschouwde, is volledig in ove
reenstemming met de geest van zijn
tijd. Immers, ook het grote Leidse Woor
denboek der Neder/andsche Taal, zijn
voorbeeld, wilde leiding geven aan de
veredeling en verfraaiing van de eigen
tijdse taal en daartoe behoorden geen
drieletterwoorden, bastaardwoorden
en smaadwoorden. Van Dale beschreef
in zijn woordenboek de taal van de so
ciale klasse waartoe hij behoorde.
Onze huidige maatschappij is aanzien
lijk liberaler en toleranter geworden ten
aanzien van de vraag wat wel maar
vooral wat niet in een woordenboek
mag c.q. moet worden opgenomen. Alle
Nederlandse equivalenten van coïre en
cohabiteren en hun varianten als relax
en, verwennen en masseren, alsmede
het instrumentarium waarmee het ge
schiedt, worden tegenwoordig breed
uitgestald. Men kan hierbij een gezicht
trekken als de Franse ambassadeur
deed bij het uitspreken van de naam
Van Dale in zijn dankwoord na de over
handiging van de Frans-Nederlandse
Van Dale in Amsterdam enige weken
geleden - de heer Kémoularia keek
daarbij volgens Nico Scheepmaker als
of hij het werkelijk over een vandaal had
- een feit is dat de taalkundige opvat
tingen van tegenwoordig meer neigen
in de richting van het beschrijven van
wat gangbaar Nederlands is, dan in het
voorschrijven van wat niet mag.
Van de opvolgers van Van Dale wordt
heel veel verwacht. Uit de schaarse kri
tiek op woordenboeken is de laatste
tien jaar duidelijk gebleken, dat de ge
bruiker verwacht dat zijn woordenboek
een uitputtende inventaris is. Alles wat
hij al lezende tegenkomt of waarneemt
bij het kijken naar de televisie wil hij, als
hij het niet kent, in beginsel in een
woordenboek opzoeken. Vaak is hij te
leurgesteld omdat zijn woordenboek
hem in de steek laat veelal op het ge
bied van allerlei vaktalen, typische wen
dingen en woorden uit de spreektaal.
Dit nu is niet alleen de frustratie van de
gebruiker. Ook de woordenboekmaker
kent hierin zijn beperkingen. Hij weet
J. H. var Dale (1 828-1 872).
zich bij voorbaat kansloos om de in
drukwekkende groei van de verschil
lende vaktalen en het doordringen
daarvan in de algemene woordenschat,
in representatieve mate in zijn werk tot
hun recht te laten komen. Het Neder
lands kent 6 a 7 miljoen woorden, de
Grote Van Date heeft circa 250.000
trefwoorden, de handwoordenboeken
scoren er tussen de 50 en 80 duizend.
Het is duidelijk dat de woordenaar keu
zes moet doen. Hij dient te kiezen voor
een uitputtende beschrijving van de ba
siswoordenschat van het Nederlands,
maar tevens die woordenschat te be
schrijven waarvan hij mag bevroeden,
dat die door gebruikers van zijn woor
denboek geraadpleegd zal worden. Dat
betekent dat hij zaken die in het cen
trum van de publieke belangstelling
staan in zijn woordenboek moet vast
leggen.
In onze tijd wil dat zeggen: ruimtevaart,
computertechnologie, milieuzaken,
elektronica, vrouwenbeweging, econo
mie, onderwijs, fysica, drugs, aerobic
dancing en sport, om er slechts enkele
te noemen. Dat betekent dan wel dat