invloed van de stormvloedkering op natuur en milieu van de oosterschelde 42 de Oosterschelde, maar dat betekent niet dat er dan ook vrijwel geen tran sport van seston optreedt. Integendeel. De transporten van slib in het bekken zelf zijn gigantisch. Jaarlijks wordt er 30 miljoen ton bodemmateriaal ver plaatst, vooral in ondiepe gebieden en langs geulranden en elders weer af gezet. Dat komt neer op een erosie van enkele centimeters per jaar op de ene plek en een evengrote sedimentatie op een andere plek. Er wordt per jaar onge veer 5 kg slib per vierkante meter Oos- terscheldebodem verplaatst, zo is bere kend. Ongeveer de helft van de hoe veelheid zwevend materiaal - de aller kleinste deeltjes - blijft vrijwel altijd in suspensie. De rest bezinkt, vooral op de kentering van het getij, en zet zich voor een deel vast op de bodem. Voor het weer in suspensie brengen van dit ma teriaal zijn grotere stroomsnelheden nodig dan de snelheden waarbij het be zonken is. Golfwerking en turbulentie van de watermassa zorgen ervoor dat een flink deel van het gesedimenteerde materiaal toch telkens weer in de waterkolom terecht komt (resuspen- sie). In dit verband zijn stormen door slaggevend. Bij een flinke storm ligt de meetvloot in de haven, maar dan ge beuren de meest ingrijpende zaken: er vindt een volledige herverdeling plaats van sedimentatie- en erosiepatronen. De Oosterschelde is wat het netto slib- transport betreft een vrijwel op zichzelf staande baai (een beter woord dan estuarium) met een verblijftijd van het water in de kom van ongeveer 25 da gen. In de slibhuishouding overheerst niet de uitwisseling met de Noordzee, maar wel de geweldige inwendige dy namiek. Deze inzichten betekenen dat enkele ideeën over de toekomstige ontwikke ling van dezeearm moeten worden her zien. Er is wel gesteld dat na 1 986 de netto belasting met slib en organisch materiaal sterk zou toenemen. De Oos terschelde achter de stormvloedkering zou dan fungeren als een sedimentval waarin het binnenkomende fijnkorre lige materiaal zou bezinken. Nu twijfe len we aan de omvang van dit effect. Wat overeind blijft zijn de geringe stroomsnelheden waardoor de sedi mentatie van slib zal toenemen. Dit zal vooral merkbaar zijn op de bodem van de beschut gelegen geulen, zoals van de Krabbenkreek en de Zandkreek. Wat niet of nauwelijks verandert is de golf werking. Golven worden door de wind gegenereerd en de strijklengte - de af stand open water waarover dewindon- gehinderd kan waaien - verandert niet. Het is dan ook de vraag of zich in de on diepe gebieden veel slib blijvend zal af zetten. Er is wel voorspeld dat de hel derheid van het water sterk zou toene men door de afnemende stroomsnel heid. Gelet op de enorme interne sestontransporten moet de omvang van dit effect voor de gehele Oosterschelde niet worden overschat. Plaatselijk kan de zichtdiepte wel toenemen. Door de bouw van de stormvloedkering wordt de verblijftijd van het zoete water in het oosten en noordoosten van het bekken drastisch verlengd, afkomstig van polderwaterlozingen en de afvoer van Rijnwater via de sluizen in de Phi- lipsdam. De belasting met zoetwater wordt echter gehalveerd door sanering en afleiding van verschillende lozings- punten. Het zoutgehalte van het water in de Oosterschelde dat nu varieert tussen 1 5,5 en 1 7,5 °/oo chloride zal na 1 986 in de uiteinden van de zeearm kunnen da len beneden 1 5 %o chloride. Op sommi ge plaatsen kan het zoete water zelfs stagneren - zoals in de Krabbenkreek - en als dat te lang duurt kan dat negatie ve gevolgen hebben voor het mariene milieu. De concentraties van anorganische voedingsstoffen in het water, die bepa lend zijn voor de ontwikkeling van het fytoplankton, het stapelvoedsel voor een groot deel van de levende have, zul len vermoedelijk ook veranderen na 1987. Hoe? Daarover valt weinig te zeggen. Dat hangt sterk af van de belas ting met zoetwater. Door de langere verblijftijd en de stagnatie van geloosd oppervlaktewater kan in het oosten lo caal eutrofiëring optreden. De watertemperatuur zal in de zomer 1 -3 °C hoger worden door de geringere uitwisseling met de zee, en enkele gra den lager in de winter. De oppervlakte van de slikken in de getijzöne zal met 45 afnemen na het gereedkomen van de stormvloed- kering en de compartimenteringsdammen. (Foto: René Kleingeld) Biologische veranderingen In de opsomming van fysisch-chemi- sche veranderingen na het gereedko-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 2