de verhouding van zeeland tot de protestanten van de XVIe tot de XlXe eeuw (II) 64 daarna zijn eigen dienst beginnen. Toen wierpen de papisten zich op hem roe pend dat ze hem wilden doden. Hij ont snapte niet zonder moeite aan hun sla gen, maar meerdere van zijn geloofsge noten werden gewond. De magistraat van Sluis deed toen zijn beklag bij de magistraat van Brugge en eiste, daar de houding van de predikant onkreukbaar (irreprochable) was geweest, een be straffing van de daders. Volgens de le zing van de andere zijde zou het juist de predikant zijn geweest die de dienst in St. Jan in Eremo had verstoord. De volgende zondag, op 10 juni, is de predikant teruggekomen, vergezeld van een deel van het garnizoen van Uzendijke. Het is ook dit keer tot een handgemeen gekomen. De conclusie van de Gouverneur Generaal is geweest dat de vechtpartij door de rooms-ka- tholieken is begonnen. Deze voelen zich gekwetst door de aanwezigheid van een protestantse predikant. In geen ge val wilden zij enige nieuwigheid toe staan. De zondag daarop had de pastoor een escorte van 1 00 soldaten bij zich. Bij de kerk in St Jan in Eremo aangekomen, vond hij de predikant in de kerk, onder bescherming van een contingent solda ten van ca 500 man, die alle straten ron dom de kerk bezet hielden. Toen de dienst hier was afgelopen, begaf de predikant zich met zijn escorte naar St Margriet, waar hij eveneens een dienst hield. Het is te begrijpen dat door zulke inci denten de verhouding tussen de twee bevolkingsgroepen volkomen was be dorven. De gemoederen waren te veel opgezweept. Het is ook te begrijpen dat het gedaan was met de r.k. diensten in Waterland-Oudeman. Het is onrustig gebleven in dit gedeelte van het grens gebied van Zeeland zoals het dan te genwoordig is vastgesteld. Vijf jaar later kwam dit tot een uitbar sting. Op zondag 25 november 1668, vielen goed uitgeruste ruiters, behoren de naar alle waarschijnlijkheid tot het Spaanse garnizoen dat daar in de buurt lag, binnen in de kerk van Waterland- Oudeman, toen daar een kerkdienst werd gehouden. Een ouderling van de gemeente werd danig toegetakeld. „Daarna gegaan zynde na de Predikant, uyt het stoel gerukt en verschyde hou wen op zijn hoofd gegeven, waervan de eene door den hoet zoo errewasgeko men, dat den zelve mede niet buyten perykel van sterven was, hebbende hem nog gekweld in de arm ende voet ende daarna naakt tot op zyn hembd uytgetrokken". Aldus een verslag van 3 december 1 668. We zullen u het verdere van dit gruwe lijke verslag van hetgeen deze ruiters in die kerk verder nog hebben gedaan met bijbels en kerkboeken maar besparen. Tenslotte zijn ze met hun trofeeën ver trokken, na eerst nog de predikant een oor te hebben afgesneden. De predi kant, Joh. Stuurbout stierf enkele we ken nadien. Wie dit verhaal uitvoeriger wil lezen, kan terecht bij dr J. de Huilu: Excessen nov. 1668 tegen de geref. ge meente van Waterland-Oudeman enz. Ach. kerkel. gesch. 1 940. In 1 708 isde- ze kerk door de Fransen verwoest. Later heeft de gemeente een nieuwe kerk ge kregen, verder van de grens, in wat nu Waterlandkerkje heet. Behalve zulke grote incidenten aan de grens van Staats-Vlaanderen zijn er in de periode van 1 650 tot 1 700, talloze kleinere geweest. De grens bij St Anna terMuiden istedichtbij dekerkvastge steld, zodat niet het gehele gebied dat tot deze parochie behoorde toeviel aan Staatse zijde. Nu woonden er in dat ge bied protestanten. De bisschop van Brugge is met hen verlegen en vraagt instructie aan de regering in Brussel. Drie boerderijen, „waar ketters zijn wo nende, zijn gevallen onder de grenzen van Zijne Majesteit, waarvan de bewo ners tot nu toe zouden hebben geleefd met genoeg ingetogenheid om te ver bergen (dat zij protestanten waren), be halve dat gedurende enige maanden daarna een van hen een knecht heeft doen ontaarden (perverti)". Een ander heeft hetzelfde gedaan met een dienst maagd. De derde heeft in zijn huis psal men laten zingen. Wat nu te doen? vraagt de bisschop aan de regering te Brussel. Langs justitiële weg optreden? Hem wordt geantwoord dat hij tot elke prijs represailles tegen de rooms-ka- tholieken in Staats-Vlaanderen moet vermijden. „De voorzichtigheid zal hier moeten raadgeven". Want, het gouver nement van de Verenigde Provincies is er altijd vlug bij om moeilijkheden te maken. Een apart aantal van wrijvingen en moeilijkheden had betrekking op de doop en het huwelijk. Protestanten uit de Spaanse gewesten trokken over de grens om daar hun kinderen te laten do pen en hun huwelijk te laten sluiten. Omgekeerd gingen rooms-katholieken uit onze landen over de grens voor het zelfde doel. Maar met die sluiting van hun huwelijk kregen de protestanten in Vlaanderen grote moeilijkheden, want bij hen werd alleen het huwelijk erkend dat wettelijk door een pastoor was ge sloten. Het gevolg was dat men zulke protestanten beschouwde en behan delde als levende in concubinaat. De kinderen werden als onechte kinderen gezien. Daarom ging men er toe over toch de hulp van de pastoor in te roepen om zo het huwelijk gewettigd te krijgen. Dat dit voor hen een niet te verteren si tuatie was, is te begrijpen. En eveneens is te begrijpen dat men naar een andere oplossing zocht. Men meende die ge vonden te hebben door zich als burger te laten naturaliseren in een plaats over de grens. En vanuit Vlaanderen lag Sas van Gent nogal gunstig. Zo gingen dan ook Jan de Reuse en Ma ria van Helleputte naar Sas van Gent, lieten zich burger maken van deze ves tingstad en trouwden wettelijk in de ge reformeerde kerk aldaar. Daarna gin gen zij terug naar Edelaere bij Oude naarde, waar zij zich vestigden. Zij den ken er niet aan naar de pastoor te gaan, want zij hebben het bugerschap van een stad die valt onder het bewind van de Staten Generaal. Het wordt rondom hen nochthans een hele heibel. „Schan daal" werd het in de stukken genoemd. Deze jonggehuwden zijn dan „gedach- waert te compareren (verschijnen) voor het Geestelyke Hoff binnen Mechelen". Al spoedig is deze zaak bekend bij de Staten Generaal in Den Haag, die op 10 mei 1 664 een brief op poten schrijven aan de aartsbisschop, waarin zij hem duidelijk maken dat deze twee jonge lieden „over eenigen tijd tot Sas van Gent voornoemt geworden (zijn) borger en poorter". Zij hebben daar eenige tijd gewoont en dat „beyde voornemens waren haer voorgaende domicilium op te breecken en haer met der woone op den bodem van desen staet te houden, alle het welcke in hare vrijen willen heb bende gestaen sonder dat aen deselve

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 24