DE EMANCIPATIE VAN DE LOKAAL-HISTORICUS* Dr. A. Doedens Wanneer men de activiteiten en „doel stellingen" van zéér vele lokale en re gionale historische studiegroepen cur sorisch doorneemt, keren bepaalde be grippen en termen steeds terug. Men houdt zich bezig met „levensomstan digheden, gewoonten en gebruiken" (in het verleden), met behoud van de „ste delijke en landschappelijke schoon heid", „met het behoud van de streek- cultuur", met het „cultuureigene", met „veldnamen" en „kleine monumenten", met „folklore", met dialectonderzoek. Men geeft (becommentarieerde) kaar ten uit of boeken, handelend over bij voorbeeld het verzet 40-45, een inte ressante predikant of kerk(gebouw). Nogal wat „lokaal"- en „regionaal-his torici" willen het bestudeerde partje verleden actualiseren. In enkele geval len wenst men expliciet dat eigene over te dragen aan de jeugd, dooronderwijs- projecten. Dit is niet alles, want naast zaken als „de historische molen of boerderij", dialect of „eigen rol in heroïsche tijden", valt op, dat drie manieren van bezigzijn cen traal staan: de oude en beproefde we gen van de genealoog en archeoloog, de nieuwere wegen van industrieel-ar- cheoloog en archiefkenner. Welnu, zult u zeggen, dat is toch ruim schoots genoeg? Op zich legitimatie voldoende voor al die - jammer genoeg doorgaans ongesubsidieerde - arbeid? Naar mijn mening volstrekt niet. Ik zal u toelichten waarom deze - op zichzelf (soms zeer) nuttige - bezigheden on voldoende zijn vooreen werkelijk histo risch en actueel-maatschappelijk nuttig bedrijf. Misschien ligt één van de sleu tels daarbij juist in het woord „op zich zelf". in dat begrip van het „eigene". De titel van mijn lezing is - zoals u weet - „De emancipatie van de lokaal-histo ricus". Emancipatie, zo u wilt het losma ken van historische slavenbanden, waarvan? Als ik het hiervoor gegeven rijtje van „activiteiten en doelstellingen" - dat ik, niet uit de Zeeuwse situatie, maar uit de Achterhoekse situatie, waar een voor treffelijk „Staring-Instituut voor het streekeigene" functioneert, afleidde, nog eens bekijk, vallen een paar dingen Lezing gehouden te Axel op 25 febr. 1984 (Zeeuwse culturele dag). op. Dingen die duidelijk maken dat die emancipatie best eens het afstand ne men van een gebrek aan overzicht, mo dieus: „gebrek aan visie", van „lokaal- patriottisme" zou kunnen betekenen. Dat die emancipatie best eens in zou kunnen houden, dat de eerste vraag die men te beantwoorden heeft, is: wat be tekent voor mij geschiedenis; is ge schiedenis - juist lokale en regionale - niet meer dan die van eigen erf en heem, van eigen familie? Krijgt dat alles niet eerst in zijn of haar verband betekenis? Nemen we het hier voor gegeven rijtje nog eens met een paar kritische vragen door. Is het benadrukken van „gewoonten en gebruiken" niet statisch, zó statisch dat de lokaalhistoricus zich daarmee uit de markt prijst? Is het behoud van „stede lijke en landschappelijke schoonheid" niet vooral een esthetisch en actueel- politieke zaak, waar werkelijk instand houden van het historische een onhaal bare zaak bleek en blijkt? Is het „behoud van streekcultuur en streekeigen" niet „isolationistisch", kan het niet tot dis criminatie (in een hoe lichte vorm ook) leiden, en zo gevaarlijke trekken gaan vertonen? Trekken die - zoals in Fries land de reactie en het „vanzelfspreken de" het „kosmopolitische" (door de stu die van het eigene) wegdrukten - groeps-centrisme bevorderen? Mijn voormalige collega Zondergeld toonde dit in een voortreffelijke, vooral op Friesland gerichte lezing aan. (Lezing gehouden in okt. '83 bij gelegenheid van de presentatie van deel I van „Re gionale Geschiedenis", gepubl. in het Friesch Dagblad: 7-1-84). Daarbij bleef niet onbesproken, dat sommige „heem kundigen" in hun werk en opvattingen zelfs de kant van het fascisme opgin gen. Dat actualiseren, zoals door som mige amateurs bedreven, wel eens be denkelijke trekken kan vertonen, moge een willekeurig voorbeeld toelichten. De Limburgse Fons Erens gaf in 1980 zijn „Bazen, knuppels, knechten - IJoannes Hendrijckos (1791-1866), dagloner in Wijnandsrade" uit. Een voorbeeld van een historiserende ro man met als enige harde kern een op somming van genealogische gegevens over de hoofdpersoon. Men fronst de wenkbrauwen bij het lezen van zinnen als: „Er is niet zo'n groot verschil tussen feodale cijnsen en de hypothecaire schatplichtigheid van nu." Kenners van de M.E. gruwen. En van de moderne hy pothecaire schuld krijgt men een zeer onterecht beeld. Hiervoor werden ook genealogie en archivistiek genoemd. Zij hebben beide iets met geschiedenis te maken, in praktijk vaak niet meer en ook niet minder, hoewel men wel meer zou verwachten. Ook hier een enkel voor beeld. Wie het - op zichzelf aardige - tijdschrift „Ons Waardeel" (Tijdschrift van de Drentse Historische Vereniging) ter hand neemt, valt op, dat dit in twee strikt gescheiden rubrieken uiteenvalt een „Historische" en een „Genealogi sche". Merkwaardig. Is genealogie dan niet historisch? Kan het een niet in het ander geïntegreerd worden? Dat dat heel goed kan bewees de bekende his toricus A. J. Veenendaal met zijn boek over Matthijs Sloot, een van zijn voorva deren die het in de 18e eeuwse zee macht ver had geschopt. Behalve een biografie vindt men in dit boek, bijpro- du kt van genealogische arbeid, een aar dig verhaal over de laat-achttiende eeuwse betrekkingen tussen de Repu bliek, Marokko en de Barbarijse zeero vers. De archivistiek is uiteraard een on miskenbaar hulpmiddel voor de histori cus. De vraag is alleen hoe men deze aanwendt en met welk doel. Behalve de kennis van oud-schrift is ook de kennis van archiefbestanden nodig. Nodig om tot een inzicht in de mogelijkheden voor de lokaalhistoricus te komen. Zo bieden de archieven gouverneur, de rechterlij ke archieven, de archieven van gedepu teerde staten grote en bijvoorbeeld in Noord-Holland nog praktisch niet be nutte mogelijkheden voor de lokale on derzoeker van de nieuwste tijd. Men vindt in deze archieven het materiaal om tot een meer structurele reconstruc tie van het lokale verleden te komen. En daarmee is al iets gezegd over de rich ting die - naar mijn mening - het lo kaal/regionaal historisch onderzoek zou moeten nemen. Al te veel aandacht is besteed aan onderzoek naar inciden tele zaken. Met jaartallenlijsten of te zeer detailgericht onderzoek, met re search naar het funcioneren van een plaatselijke élite krijgt men wél infor matie maar geen samenvattend beeld. Een voorbeeld ten dezen - uit vele - is de ruim 440 pagina's omvattende pu-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 8