de emancipatie van de lokaal-historicus 49 blikatie „Harderwijk 1231-1931". Een veredelde namen- en jaartallenlijst. Een werkelijk geschiedwerk over deze be langrijke vissersstad bestaat niet, een stad met een eigen Hogeschool, een stad van veel belang voor de militaire geschiedenis (Atjeh, kol. werfdepot). Harderwijk is geen uitzondering. Ook niet hierin, dat het plaatselijk archief eerst sinds ruim een jaar weer is waar het hoort: Harderwijk. Overzie ik het voorgaande, dan valt vooral op, dat uit alle „doelstellingen" geen samenhan gend geschiedbeeld valt af te leiden; het hangt alles als los zand aan elkaar. Het doet alles, om met de woorden van de bekende Franse historicus Goubert te spreken, „antiquarisch" aan. Verou derd. Want er zijn andere wegen. Ande re wegen dan „het curiosa verzamelen, élitebeschrijven". In Frankrijk en in meerdere mate nog Engeland werd „het ontwaken van de lokaalhistorici" al tientallen jaren geleden een feit. In En geland startte de emancipatie van „het antiquarische" na W.O. II (zij het dat werken van de „oude school" blijven verschijnen). Daar groeide het pogen - ook door een groot publiek - om door gericht onderzoek in de archieven in- zichtte krijgen in aspecten van het loka le bestaan als: omvang en structuur van de gemeenschap, levensonderhoud en levensomstandigheden, transport, communicatie etc. etc. Het gaat hierbij om het geheel. En zo belangrijk wordt het geacht, dat enthousiaste „leken" in zicht krijgen in de (sociaalwetenschap pelijke) methodes, dat er bij de „Open University" een set leuke leerboeken uitkwam, o.a. erop gericht, hoe men de vroegere lokale gemeenschap demo grafisch en sociaal (stratificatie b.v.) in kaart kon brengen. Dat lokale geschie denis uit kan stijgen boven het puur plaatselijke, bewijzen wel boeken als die van Rowland Parker, „The Common Stream". Een klein dorp in Norfolk wordt met zijn 2000-jarige geschiede nis in nationaal Engels kader geplaatst. Ook in Frankrijk wensten historici zich niet langer over te geven aan „a-histori- sche folklore studie". Men richtte zich op de „volkscultuur": met name de laat ste jaren richt men zich zo op de zich langzaam wijzigende levensomstan digheden van „de gewone man", naar de ervaring van ziekte en dood, naar de vormgeving van lijden en vreugde, zich nu eens in maatschappelijke spelregels uitend (in passief ondergaan), dan weer in oproer. Zo ben ik dan eindelijk aange land daar waar volgens mij de emanci patie van de lokale geschiedbeoefening toe zou moeten leiden: onderzoek naar de gehé/e gemeenschap, plaatsing van de lokale/regionale gemeenschap in na tionaal kader en beschrijving van de er varingswereld van brede lagen van de bevolking. Dit is, naar mijn vaste overtui ging een van de voornaamste recepten om de lokale/ regionale geschiedenis maatschappelijk relevant te maken en haar uit de sfeer van de „nuttige vrije tijdsbesteding" te halen, te emancipe ren. Goed, zult u zeggen, dat is allemaal goed en wel, maar - veel gehoorde ver ontschuldiging - „te wetenschappelijk" en te arbeidsintensief: wij zijn immers, in de beste betekenis van het woord: amateurs. Over het eerste argument het volgende: niet alleen geloof ik niet in een kloof tussen wetenschap en sa menleving (beide kunnen niet buiten el kaar), maar als „die wetenschap" recep ten geeft tegen verbrokkeling en frag- mentarisatie door het pogen er een ge heel tegenover te zetten, dan is dat een uitgestoken hand die de amateur-on derzoeker niet mag weigeren. Een hand die ook concreet veel te bieden heeft. In mijn (onmiddellijke) omgeving en verder weg wordt al veel aan lokaal en regionaal onderzoek gedaan. Met een werkgroep (doctoraal) studenten start te prof. van Deursen 2 jaar geleden met een diepgaand onderzoek naar het 1 7e en 1 8e eeuwse De Rijp (bekende wal visvaardersthuishaven in Noord-Hol land). (VU) Een aantal zeer bekende Ne derlandse historici maakte naam met structureel locaal/regionaal onderzoek (Faber: Friesland, Van der Woude: Hol lands Noorderkwartier, Van Dijk: Rot terdam, Messing: Haarlem.) De Groningse Universiteit geeft bijzon dere aandacht aan de lokale geschiede nis, en er is nog veel meer*). Een laatste voorbeeld genomen uit een stapeltje universitaire en M.O.-scripties die op mijn bureau terecht kwam: „Wisch - verslag van een onderzoek naardesoc.- ec. omstandigheden 1830-1850" (Rijksuniversiteit Utrecht), „Een onder zoek naar een staking in Kolhorn (1841)" (in welke scriptie de geschie denis van polder en polderjongens in zowel hun soc.-ec. en politieke als cul turele achtergronden aan de orde ge steld wordt) (Nutsseminarium Amster dam). Er is dus „wetenschappelijk" bepaald meer aan de hand, dan bijvoorbeeld een onderzoek naar staatkundige grenzen, hoe nuttig op zichzelf ook. Want dit soort onderzoek heeft als kenmerk niet de benadering vanuit één hoek van de geschiedenis, bijvoorbeeld de politieke. Men kan zich immers afvragen: in hoe verre raakten de politieke beslissingen vanuit het machtscentrum - waar dat ook lag - de „gewone man" meer dan de leefomstandigheden van alledag? In ieder geval heeft men zich aan allerlei opleidingsinstituten, universitaire en buitenuniversitaire, steeds meer ver trouwd gemaakt met de gedachte, dat het gróte beeld opgebouwd moet wor den vanuit de (lokale, regionale) delen (deelonderzoeken). Te wetenschappe lijk? Wanneer uw stad of streek gron dig, structureel onderzocht wordt, is dat alleen maarte uwen bate en - niet in de laatste plaats - ten nutte van uw lo kale/regionale onderwijs. Als enige van de in de congresmap genoemde organi saties houdt de Vlissingse Werkge meenschap Lokale Geschiedenis zich met het onderwijs en de lokale geschie denis bezig. Te wetenschappelijk? Het lijkt uitgesloten als de plaatselijke jeugd kennis nemen kan van verantwoord werk over de eigen streek, dat het be grip „wetenschappelijk" zó een nega tieve klank zou kunnen krijgen. Het is vanuit opvattingen als hierboven weergegeven, dat ik in 1 981 met mijn V.L./V.U. (lerarenopleiding)-studenten een boek over lokale oproeren uitgaf. Die oproeren waren niet te begrijpen zonder structurele kennis van de plaat sen waar zij uitbraken, ik wil u deze zin uit de inleiding niet onthouden: „Toch werd besloten (met deze studenten zonder onderzoekservaring!) te starten. Immers, was het voor leraren geschie denis niet van belang, dat zij in staat waren, de hun toevertrouwde jeugd op In Nijmegen startte aan de Katholieke Universiteit dit najaar een werkgroep die zich op lokale onlusten in Gelre/Limburg gaat werpen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 9