De tocht naar Chatham in juni 1667. Links een gevecht tussen een paar sloepen waarin staande vlootvoogd Jan van Brakel een
pistool lost op de vijand. Rechts een sloep met statenvlag waarin Michiel de Ruyter, een zwaard in de uitgestrekte rechterhand,
en Comelis de Witt. Daarachter en daarnaast nog meer sloepen, links op de achtergrond de achtersteven van the Royal Charles.
Rechts de the Royal London die in brand staat. Gravure van Dick Langendijk en Mattheus de Sallieth1782, 49 x 62,5 cm, collec
tie Picturalia, Maritiem Museum Rotterdam.
sneden tepels, kootjes, haren, vingers, neuzen, oren
af. Deze collector's items werden ook wel aan belang
stellende omstanders verkocht.
Voor de duidelijkheid. Ook deze moordpartij was
zorgvuldig door de Oranjepartij geregisseerd. Ook
in dit geval was sprake van kwade opzet. De toenma
lige ME greep niet in toen het oproer beide regenten
bedreigde. In elk geval was met de dood van deze
grote republikeinen de weg voor een nieuwe Willem
van Oranje op meer dan bloedige wijze vrijgemaakt.
En hoe reageerde De Ruyter? Hij sprong niet op
de kar van de overwinnaars. In tegendeel. Toen de
samenzwering tegen de gebroeders De Witt nog het
niveau had van een kwalijke lastercampagne, open
baarde hij in een publieke brief zijn positieve bevin
dingen met betrekking tot Comelis de Witt.
De Ruyter was gelieerd aan de Staatse partij. Als
zodanig was het voor hem misschien verstandig
geweest zich een tijdje gedeisd te houden. De Ruyter
was echter niet alleen een admiraal om den brode.
Hij voelde zich verbonden met de gebroeders De Witt
en dacht er niet over om dat te verdoezelen. Ook niet
toen er een Oranje aan het bewind kwam en iedere
staatse aanhanger min of meer verdacht was. Tijdens
een poging tot uitschakeling van het staatsgezinde
vlootkader kwam hij op voor zijn manschappen en
vroeg in een schrijven aan de Staten om eerherstel
voor de betrokkenen.
Behalve een geniaal gezagsvoerder was De Ruyter
een eenvoudig en principieel man.
En dat is meer dan de meeste volkshelden te bie
den hebben.
5 Zeeuws Tijdschrift 2006/5-6