HET HONDJE GRAPJES GRAPJES GOED OPGELET. „Wat heb ik 1 veegde zijn voor- briefje van vuilen grijzen ging ge- een ver wekte Thijs zijn klompen. x Meester, tot Jan, die niet oplet: het laatste gezegd, Jan?" „Jan, meester.” GEVAT. Corrie zei tegen haar broertje die een groot gat in zijn kous gevallen was: „Broertje, wat heb jij je kous toegetakeld.” Koosje antwoordde: „Noem jij dat toegeta keld? Ik noem het opengetakeld.” OM DRIE MAAL VLUG ACHTER ELKAAR TE ZEGGEN. Klaas klopt de kluiten klei van Korte inhoud van het voorafgaande Twee broertjes. Jan en Theo, hadden al lang naar een hondje verlangd, speciaal naar een foxterrier, dien ze in een winkel hadden gezien. Maar... ze hadden geen geld genoeg om hem te koopen en hun vader zei, dat ze er maar voor moesten sparen. En wat gebeurde er? Op zekeren dag vonden ze een briefje van tien. Gauw renden ze er mee naar den winkel. Nu konden ze den foxterrier koopen. Gelukkig was hij er nog. In het hok naast den terrier, zat een andere hond, vuil en gewond, die klaaglijk jankte. Jan en Theo keken naar Vlekkie, zooals ze den foxterrier gedoopt hadden, die zich tot een balletje ineengedraaid had en rustig lag te slapen. Die had genoeg ruimte om zich te be wegen. Het zonderling uitziende hondje begon weer te janken, nog klaaglijker dan eerst. Jan probeerde hem tusschen de tralies door te streelen. „Misschien dat iemand hem gauw koopt,” zei Theo, „dan krijgt hij wel een goed tehuis." „Daar zal hij anders niet veel kans op heb ben, jó,” vond Jan. „Daar is hij veel te leelijk voor De beide jongens zwegen eenige oogenblik- ken, terwijl ze voor het hok van Vlekkie ston den, die rustig in het zonnetje lag te slapen. Eindelijk keken ze elkaar aan. „Hij is aardig, Vlekkie, hè?” zei Jan lang zaam. „Maar toch geloof ik, dat wij het moe ten doen.” Theo begreep, wat zijn broer bedoelde en na nog een langen blik op „Vlekkie” te heb ben geworpen, die rustig bleef doorslapen, gingen zij den winkel binnen. Een havelooze man met een vuilen grijzen baard verscheen achter de toonbank. „We zouden graag dien hond willen koopen, die er net als een geschoren schaap uitziet,” zei Jan, die gewoonlijk het woord deed. „Hoe veel kost-ie?” De man mompelde wat en kwam toen voor HOE LAAT? „Denk er aan Thijs,” zei een heer tegen zijn niet bijster slimmen knecht: „Bij mooi weer wek je mij om 6 uur, bij leelijk om 8.” „In orde, mijnheer.” Den volgenden morgen om 5 uur zijn heer. „Mijnheer, 't weer is niet mooi en niet slecht. De lucht is alleen wat bewolkt. Wilt u om 6 uur of om 8 uur gewekt worden?” VOOR EEN DUBBELTJE Een jongen kijkt bij een werkplaats van hoefsmid. Hij ziet hoe een hoefijzer witgloeiend uit het vuur komt. „Baas,” zegt hij, „geef me een dubbeltje, dan lik ik er aan.” De baas wil dat wel eens zien, dat de jongen aan het gloeiende ijzer likt. Hij geeft het dubbeltje en wacht met belang stelling af. De jongen neemt het dubbeltje lachend aan en strijkt er zijn tong langs. „Nou!” gromt de baas. „Wel, ik zei niet, dat ik aan het heete ijzer zou likken, maar aan het dubbeltje,” antwoord de de jongen. „En dat heb ik gedaan." hem bij te houden. Ze holden zoo hard ze kon den achter hem aan. Eindelijk slaagde Theo er in, hen iets vóór te komen en toen konden zij met vereende krachten den hond tot staan brengen. Jan kreeg zijn zakdoek en hoofd af. „Hij schijnt den weg te weten,” hijgde hij. „Ik denk, dat hij ons naar zijn baas wil brengen.” En toen, zonder eenige waarschuwing, gaf de hond weer hand. Als dame, die WAT ZOU DE VANGST OPLEVEREN? een ouden halsband en de stuk touw aan, dat hij Jan HET SCHIJNT NOGAL MEE TE VALLEN. een ruk en trok het touw uit Jans een pijl uit de boog rende hij naar een aan den overkant van de straat voor bijging. Een oogenblik dachten de beide jongens, dat hij dol was geworden, maar voordat zij de dame te hulp konden komen, kwam deze reeds naar hen toe, terwijl de hond verheugd om haar heen sprong en luid blafte en telkens maar pro beerde haar handen te likken. „Stoute, leelijke jongens," zei de dame boos. „Hoe hebben jullie het durven wagen mijn hond te stelen! Koest, Fik! Ja, je bent braaf!” Jan was te beduusd om antwoord te kunnen geven, en dit keer was het Theo, die ’t woord deed. „We hebben hem niet gestolen,” zei hij ver ontwaardigd. „We hebben hem zoo juist ge kocht van mijnheer Krijn, uit den dierenwinkel hier bij. We hebben tien gulden voor hem be taald!" „Dat is veel geldvoor zulke kleine jon gens!” zei de dame wantrouwig. „Hebben jul lie het van je vader gekregen?” „Neen,” zei nu Jan. „Ik heb een tien gevonden in de goot." De dame keek hen streng aan. De jongens waren er vast van overtuigd, dat ze geen woord geloofde van hetgeen ze hadden beweerd. „Maar wisten jullie dan niet, dat je dat brief je van tien niet mocht houden? Dat je het naar het politiebureau had moeten brengen?” (Wordt vervolgd). de toonbank. Hij zag het briefje van tien gul den, dat Jan in de hand hield. Het hondje, dat er uitzag als een schaap, kwispelde reeds met zijn staart, alsof hij begreep, wat er beuren. „O,die,” zei de man, in zijn handen wrijvend. „Dat is een bijzonder soort terrier. „Die kan ik voor niet minder dan tien gulden geven.” „Tien gulden!” riep Theo uit. „Dat is schrikkelijk veel voor zoo’n hond!” „Heelemaal niet,” zei de oude man, en hij weigerde hem iets goedkooper te geven. Jan zuchtte en overhandigde hem het briefje van tien. De hond droeg man bond er een in de hand gaf. „Laat hem niet los, hoor,” zei hij, „anders ben je hem kwijt!” De hond duwde zijn staart tusschen zijn bee- nen en liep heel dicht tegen Jan aangedrukt, tot de oude man weer in zijn winkel was ver dwenen. Toen, alsof hij eindelijk voelde, dat hij heelemaal vrij was, zette hij het op een loopen. Hij gaf een ruk aan het touw en trok Jan met zich mee, in zijn vaart bijna een politieagent omvergooiend, die op den hoek van de straat stond. Jan en Theo hadden heel wat moeite om 2)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1934 | | pagina 16