DE GLASFABRIEK TE VEERE (1894-1899)
135
Peter Blom
De negentiende eeuw is voor Veere een periode van grote economische teruggang. In hun pogingen het
tij te keren werden door overheid en particulieren allerhande plannen gemaakt om Veere weer op te stu
wen in de vaart der volkeren. Eén van die initiatieven was de oprichting van een kunstglasindustrie,
welke van 1894 tot 1896 werd geëxploiteerd door de kunstschilder Franz Melchers en nadien tot 1899
door zijn vakgenoot Albert A ugust Plasschaert.
Veere in verval
In hun karakterschetsen van het negentiende-
eeuwse Veere probeerden schrijvers elkaar te
overtreffen in treurigheid. Zo noteerde Jacob van
Lennep na een bezoek in 1823 in zijn dagboek
dat de stad 'alle kentekenen draagt van het diep
ste verval'. Truitje Bosboom-Toussaint herinnerde
zich een halve eeuw later 'een reeks van ledig-
staande en vervallen huizen, waar doodschheid
en verlatenheid heerscht op de straten, als in
eene woestijn'. Charles de Koster liep omstreeks
1870 langs de 'eenzame grachten en straten,
waar, in den letterlijken zin, het gras tusschen de
steenen groeide en geen voetstap weerklonk'1.
De economische teruggang van de stad Veere
en de daarmee gepaard gaande omvangrijke be
volkingsafname hadden in 1700 ingezet. In 1793,
aan de vooravond van de Franse tijd, woonden
er nog 1611 mensen. In 1879 waren dit er 610.
De leegstand die hierdoor ontstond, leidde tot
verdere verpaupering van het straatbeeld, en de
onbewoonde huizen vervielen, werden uiteinde
lijk afgebroken of stortten vanzelf in. Van de 487
huizen in 1817 waren er in 1879 nog 151 over2.
In de negentiende eeuw verdwenen binnen de
vesting het gasthuis, de Warwijkse poort, de Zan-
dijkse poort, de Arnemuidse poort, de Mont-
foortse toren, de Lutherse kerk (de voormalige
Schotse kerk), de waag, de stadskraan, het stads-
timmerhuis, het gildehuis annex vleeshal, de
scheepstimmerwerf en het arsenaalcomplex. Na
de opheffing van Veere als vestingstad in 1861
volgde verdere ontmanteling. Toen aan het begin
van de twintigste eeuw de sloopwoede voorbij
was, stonden van de beeldbepalende gebouwen
de Grote Kerk, de cisterne, de Schotse huizen, de
Campveerse toren en het stadhuis nog overeind.
Het was dan ook begrijpelijk, dat de Middel
burgse pastoor Van der Horst in 1864 Veere be
schreef als 'een bouwval, die niet eens het schil
derachtige, het treffende, het grootsche van een
bouwval bezit. Akeligheid, armoede, bittere el
lende, verkwijning, dat alles gevoelt gij, als ge de
vesting voor het eerste binnen gaat. Ja, 't is of
een adem des doods u tegenwaait'3.
Pogingen tot herstel
Het ontbrak rijks-, provincie- en gemeentebe
stuurders, alsook particulieren niet aan ideeën
om de slechte financiële situatie van Veere weer
gezond te maken. De vestiging van een provinci
aal werkhuis, een garnizoen, een calicotnijver-
heid, een stoomzagerij en een boterfabriek waren
van beperkte duur. De oprichting van een
scheepstimmerwerf voor de marine, een entrepot
voor zout en de plaatsing van een depot kolonia
len zijn voorbeelden van plannen die in de ont
werpfase bleven steken. Besluiten van de ge-
Afb. 1: Het stadhuis van
Veere, gezien vanaf het
tegenwoordige Oranje
plein, omstreeks 1900.
Links vooraan de in 1894
gebouwde werkplaats
van de glasfabriek. Col
lectie Roel Oosterhoff,
Veere.