dj sediment tekort geulen sediment inhoud intergetijdegebied HUIDIGE SITUATIE Noordzee SEDIMENTTRANSPORT 25 Aib. 4: De hoeveelheden sediment die nodig zijn om de geulen in vier on derscheiden delen van de Oosterschelde zodanig op te vullen, dat de dwars doorsnede van de geulen weer in evenwicht is met het getij-debiet door deze geulen. Ook zijn de hoe veelheden sediment aan gegeven die in het bek ken in de vorm van intergetijdegebieden aan wezig zijn (uit Kohsiek et al., 1987). tweede is met de afname van de stroomsnelheid ook het vermogen van de waterbeweging om se diment in beweging te brengen en te houden af genomen. Dit geldt voor de geulen in de Ooster schelde en voor de geulen in de kustnabije zone zeewaarts van de stormvloedkering. Deze zone wordt de buitendelta van de Oosterschelde ge noemd en bestaat evenals de Oosterschelde uit een stelsel van geulen en platen; de platen zijn echter minder hoog en komen bij laag water niet boven water. Ook voor de geulen in de buiten delta geldt dat de stroomvoerende dwarsdoor snede min of meer in evenwicht was met de hoe veelheid water die via deze geulen met vloed en eb de Oosterschelde in- en uitstroomde. De sedimentverplaatsing in de Oosterschelde en de kustnabije zone is na de voltooiing van de stormvloedkering aanmerkelijk veranderd. De af name van de stroomsnelheid wordt weerspiegeld in lagere sedimentconcentraties in het water. Zo wel de hoeveelheid zand als de hoeveelheid slib in het water is sterk afgenomen. Deze afname geldt echter veel sterker voor zand dan voor slib: voor zand zijn veel hogere stroomsnelheden no dig om het van de bodem op te wervelen en in het water te laten zweven dan voor slib. Met an- Afb. 5: Het percentage zand van de totale hoe veelheid zwevend sedi ment (zand en slib) in het water in de monding van de Oosterschelde vóór de aanleg van de storm vloedkering. VOOR BOUW STORMVLOEDKERING oU Noordzee Oosterschelde

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 31