130 BEROERING Afb. 1. Inval van de Fransen in Staats-Vlaanderen, april 1747. Kopergravure, z.n. en z.j. raz, zg, Zei. 111. m 213- Wel wilde hij dat naast de officiële (calvinistische) godsdienst de katholieken en de Franse troepen vrijelijk hun godsdienst konden uitoefenen. Ook stelden de Fransen hoge eisen in verband met het onderhoud van hun troepen: ze wilden zowel financiële bijdragen als levering van goederen in natura'. De Staten-Generaal wilden de mogelijkheid openhouden om met Frankrijk tot een accoord te komen en weigerden ondanks de aandrang van Zeeland bij Engeland om hulp te vragen. Wel ga ven zij bevel aan de admiraliteiten om alle oor logsschepen direct naar Zeeland te sturen. De Staten van Zeeland trokken hun eigen spoor en vroegen hulp waar ze die krijgen konden. 'De Staten dezer Provintie hebben egter manmoedig beslooten, om deze Provintie zoo lang en tegen zoo veele aenvallen te verdedigen, als mogelijk is. Terstond is geresolveert, om zijne Gr. Brittan- nische Majesteit van onzen verlegenen toestand kennis te geeven, en om de secoursen volgens de Traktaeten te verzoeken'2. De Staten van Zeeland vergaderden in de nacht van 17 op 18 april en stuurden de dag daarop een deputatie naar de Engelse consul te Veere, Charles Stuart. Deze schreef onmiddellijk naar ka pitein Lloyd, die met de 'Glasgow' voor de kust van Westkapelle lag. Als gevolg hiervan versche nen de volgende dag vier Engelse schepen voor Vlissingen, terwijl andere bodems Oostende en Duinkerken in de gaten hielden om inschepingen aldaar te voorkomen. De Staten aanvaardden een aanbod van de Commercie-Compagnie om haar koopvaardijschepen te bewapenen. In Vlissingen wonende Britse smokkelaars leverden enige ge wapende sloepen en kotters. Een gereedliggende Oost-Indiëvaarder moest alle verdachte schepen aanhouden en onderzoeken. De twee daartoe ge schikte linieschepen van de admiraliteit en alle koopvaardijfregatten werden voorzien van boots volk, soldaten en krijgsbehoeften, en moesten lig ging nemen langs de Vlaamse en Walcherse kus ten. Het bevel over deze scheepsmacht werd opgedragen aan vice-admiraal Jacob Imanse en schout-bij-nacht Michiel Sappius, die onder op perbevel stonden van luitenant-admiraal van Zee land Jan Cornelis Ockerse. Deze moest op zijn beurt in overleg met Cornelis Schrijver, die bui tengaats het bevel voerde, tegen de vijand optre den3. De Staten schreven tevens aan Commodore Michell, de commandant van de Engelse oorlogs vloot op de rede van Duins. Deze kreeg van de admiraliteit in Londen, waarheen hij meerdere brieven had opgestuurd, bevel om met zijn hele eskader naar Zeeland koers te zetten. Hij kwam er op 23 april aan, teiwijl twee dagen later nog eens drie Engelse bataljons in Vlissingen arriveer den. Op 26 april ontving Michell bericht dat de Staten van Zeeland de Prins tot stadhouder had den benoemd: 'this, I believe, was entirely due to the ships and troops being here'1. Zoals zo vaak in tijden van dreiging en onze kerheid gingen er geruchten van verraad. Anders hadden de Fransen toch nooit kunnen winnen, zo zei men. In dit geval zou Gilles met de Franse afgevaardigde Du Theil de inval in Staats-Vlaan deren hebben gearrangeerd om de bezwaren te gen een afzonderlijk accoord uit de weg te rui men. Logisch was deze gedachte niet, omdat duidelijk was dat, zodra de Fransen zouden bin nenvallen, er een restauratie van Oranje zou kun nen volgen. Of het verhaal nu voor de hand lag of niet, het werd grif geloofd. Een Schotse officier van het garnizoen uit Sluis (een zekere majoor Pallardy), dat zich op 22 april had overgegeven, was op parool vrijgelaten en vertelde op zijn reis door Zeeland naar Den Haag, dat Löwendahl aan een aantal Nederlandse officieren had verklaard: 'Ik kom niet om de Republiek kwaad te doen, maar om haar te redden. Wat ik gedaan heb, est fait de concert avec vos Messieurs'3. Vooral in Zeeland maakte dit verhaal veel indruk.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1997 | | pagina 8