J< [IAN HENDRIK VAN DALE
23
Afb.3. De voormalige Mid
delburgse concertzaal in het
Abdijcomplex, waar in 1872
het Taal- en Letterkunde-
congres werd gehouden.
Foto ca. 1870/75. Repro J.
Sinke.
brief aan De Jager voor De Vries gebruikt: deze
drukken eerbied uit.21
Toch hoeft dit niet de juiste verklaring te zijn.
I nige argwaan is wel op zijn plaats. Het is im
mers bekend dat professor Matthias de Vries twee
l eer promotor is geweest bij het verlenen van
een eredoctoraat, iets wat destijds in en buiten de
academische wereld een enorme betekenis had.
De eerste keer gold die eer Arie de Jager.22 De
tweede keer verleende hij de academische graad
aan Lammert Allard te Winkel, onderwijzer te Lei-
cen.23 Beiden kregen het eredoctoraat voor hun
verdiensten op het gebied van de taalstudie.
Hoewel Te Winkel niet de eerste keus was van
De Vries als mederedacteur en hoewel de brieven
van Te Winkel aan De Vries wel laten zien dat
1 atstgenoemde de hoofdredacteur was, is er ner
gens sprake van dédain, zeker niet in sociale zin,
van de kant van De Vries voor de beide onder
wijzers. Het zou dan ook vreemd en onverklaar
baar zijn dat De Vries over Van Dale anders
dacht. Daarom kan De Vries bij zijn weigering
Van Dale als redacteur te accepteren, ook het we-
t mschappelijke niveau van deze hoofdonderwij
zer op het oog hebben gehad. Dat lijkt aanneme
lijker.
De Vries zag het wnt als een onderneming
1 aaraan de hoogste wetenschappelijke eisen ge
steld moesten worden. Een redacteur moest om
(lie reden volledig op de hoogte zijn van de
land van de taalwetenschap - een wetenschap
die omstreeks 1850-1870 in de vorm van de his
torische en vergelijkende taalbeschouwing een
fundamentele ontwikkeling doormaakte. Een re
dacteur die het Gotisch niet beheerste, het Sans-
riet niet in verband kon brengen met de Ger
maanse taalvormen, die de publicaties van taal
kundigen als Bopp en Grimm niet goed kon vol
gen, paste absoluut niet in de redactie. De Vries'
visie op het wnt stelde aan de redactie hoge ei
sen. Te Winkel voldeed daar, ondanks het feit dat
hij autodidact was, wel aan. Als De Vries ook zo
over Van Dale had gedacht en dit bij een eventu
eel redacteurschap van Van Dale een rol had ge
speeld, had ook Van Dale door de hoofdredac
teur wel gedoctoreerd kunnen worden.
Wie zich verdiept in de biografische feiten van
Van Dale, moet vaststellen dat hij weinig op de
hoogte was van de historische taalwetenschap. In
zijn In Memoriam, uitgesproken op het Middel
burgse Taal- en Letterkundecongres van 1872,
noemt De Jager Van Dale iemand met 'taalkennis,
- die hij met nuttige leerboeken, met veel kleine
hier en daar verspreide bijdragen, en ten laatste
met een woordenboek heeft verrijkt'. Overi
gens is dit geen depreciatie: de opleiding en het
beroep tot onderwijzer was immers in Nederland
tot halverwege de twintigste eeuw breed, degelijk
en indrukwekkend, maar niet te vergelijken met
een academische opleiding met het accent op
taal- en letterkunde. Van Dale heeft dat natuurlijk
ook zelf ervaren. In een brief aan collega De Ja
ger vraagt Van Dale bijvoorbeeld of die eens een
boek kan aanraden op het gebied van het Go
tisch. Daar wrist hij niets van:
Sluis, 15 Dec. 1860
Amice,
Vergun mij tot U te komen om eenige inlichting.
Ik zoude gaarne eenigszins bekend worden met
het Gothisch en met de woordafleiding der H.
Duitsche taal. Ik ken echter de werken, die daar-