40 BOEKBESPREKING keert het begin van de grote veranderingen in die eeuw. Belangrijker is het doel van zijn proefschrift, namelijk te onderzoeken waardoor de sociale on gelijkheid van een elite van rijke boeren en een grote laag van arme arbeiders in de toenmalige maatschappij is ontstaan. Bijkomend doel was na te gaan of die samenleving wel zo statisch was, zoals altijd is aangenomen? Zijn onderzoek spitste zich daarom vooral toe op onderzoek naar cle be- drijfsgrootte van de boerderijen, de welstand van de rijke boeren en de veranderingen in die patro nen. In een onopvallende alinea geeft de auteur toe dat zijn vraagstellingen vooral konden wor den beantwoord wat de kleigebieden betreft, waarbij zich uiteraard direct de vraag voordoet, waarom dat niet mogelijk was voor de zandstreek ten zuiden van Aardenburg. De periode tussen 1660 en 1700 moet in West- Zeeuws-Vlaanderen als stagnerend worden be schouwd met weliswaar scherp fluctuerende prij zen. De periode tot 1765 was een baisse en die daarna was er een van groei. Opvallend genoeg profiteerden de boeren minder van de prijsstijgin gen tijdens de Franse overheersing dan hun Noord-Nederlandse collega's. Tussen 1650 en 1750 stegen cle belastingen en andere lasten ove rigens nog zeer sterk. Hoe reageerde de agrari sche samenleving op die trend? Op overtuigende wijze toont Van Cruijningen aan dat in de nieuwe polders grote bedrijven werden gepland met het oog op de intensieve bewerking van de lastige kleibodem en dat deze dankzij het verervingssysteem veelal ongedeeld bleven. Verder dat de rijke boeren erin slaagden adequaat van de markt te profiteren bij de ver bouw en verkoop van hun graan (tarwe), waarbij er in slechte tijden bespaard werd op arbeid dooi de introductie en/of uitbreiding van migratoire seizoensarbeiders (Eeklo-Maldegem). Tevens valt daarbij een verschuiving op van pachtboeren naar eigen-geërfde boeren, waardoor de ontwik keling in het gebied een sterke overeenkomst vertoont met die in Engeland. De meest in het oog springende veranderingen zijn voorts de uitbreiding van de tarweteelt, de bedrijfsvergroting en de lichte wijzigingen in het bouwplan. Men volgde op afstand de economi sche polsslag van de tijd, waarbij de rijkere boe ren zich meer en meer gingen ontpoppen als kooplieden. De Rotterdamse graanmarkt ruimde gedurende de achttiende eeuw steeds meer het veld voor de Middelburgse. Het succes van deze agrarische koopliedenelite uitte zich - naast bedrijfsvergroting - ook in meer luxe, grotere woonhuizen en schuren. Overzien we nu het resultaat van Van Cruijnin- gens onderzoek en de wijze hoe hij daartoe is gekomen, dan dwingt dit op het eerste gezicht grote bewondering af. Er bestaat nu voor Zeeland een genuanceerd beeld van de landbouw van de laatste vier eeuwen, dat bovendien regionaal is uitgesplitst met de nodige diepgang. Daar komt bij dat zijn onderzoek goed aansluit bij dat uit de Vlaamse gebieden. Ook is er veel nieuw materi aal aangeboord. Maar er rijzen ook vragen. De auteur heeft twintig boerenfamilies genomen, uiteraard fami lies waarvan voldoende archivalia bestaan. Is het niet zo dat alleen van de 'succesverhalen' de meest uitgebreide bronnen bestaan? De zandge bieden bij Eede komen er bekaaid af. Logischer wijze was de tarweteelt daar een stuk minder, dus was daar ook de koopman-boer minder ge profileerd. Van Cruijningen stelt een tweedeling in de samenleving vast, maar de arbeiders krijgen ondanks het gebrek aan adequaat bronnenmateri aal niet die aandacht die ze op grond van hun aantal verdienen. Er rijst nog een andere catego rie vragen. De auteur stelt vast dat er een lasten verzwaring is tussen 1650 en 1750, met name een stijging van het dijkgeschot. Tevens wordt hij ver rast door het feit dat het verhaal van de woon- en bedrijfsgebouwen toch van een succes vertelt (blz. 354). Is het niet zo dat boeren in zeepolders het dijkgeschot grotendeels terugverdienden cloor inzet van paarden, karren, arbeid en dijkmateria- len, zoals rogge- en tarwestro en takkebossen bij dijkonderhoud? Wie dat slim aanpakte, hield daar zelfs flink aan over! Verder valt het op dat aspecten als weersom standigheden en het klimaat in het algemeen in trends van prijzen en opbrengsten per hectare nauwelijks voor het voetlicht treden, overigens een euvel in veel agrarische studies, behalve in die van Baars. Naar mijn smaak is er op dit ter rein nog enorm veel werk te doen. Pas een com binatie van alle factoren en niet alleen die van bevolkingstrends en ontwikkeling van prijzen en lonen verklaren het kleurrijke beeld dat de vroe gere maatschappij ons biedt en de veranderingen die daarin hebben plaatsgevonden. Dan nog dit. Van Cruijningen heeft nu een 'mo derne' agrarische samenleving gedurende twee eeuwen bestudeerd. Wat het oostelijkste deel van Zeeuws-Vlaanderen (Hulst) betreft, is het moge lijk de landbouwgeschiedenis te bestuderen tus sen 1450 en heden, omdat daar continuïteit van bewoning heeft plaatsgevonden en er voldoende archiefmateriaal voorhanden is. Wie gaat deze uitdaging aan? Ondanks deze kritische opmerkin gen en vele vragen dient te worden gezegd dat Van Cruijningen een knap boek heeft geschreven met de nodige nieuwe inzichten. Het is zonder meer een aanwinst voor de geschiedschrijving in Zeeland, maar ook voor de agrarische geschied schrijving ver daarbuiten. Bovendien is het boek in een prettig leesbare stijl geschreven. Aclrie de Kraker

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2001 | | pagina 46