voorwerpen uit de Oost en de West in de
belangstelling te staan. Zij werden verworven
door Zeeuwen die de overzeese gebieden
bereisden, er handel dreven, en er woonden
en werkten. Een van de bekendste objecten is de
in 1782 door Abraham Moens geschonken
Egyptische mummie, die jarenlang in het Zeeuws
Museum te zien was. Veel minder bekend
bleven allerlei andere etnografische voorwerpen,
zoals de door secretaris Tjeenk en door anderen
geschonken indianentooien. 'Echte' kunst bleef
in de Genootschapsverzameling lange tijd
ontbreken. Pas begin negentiende eeuw ontstond
daar belangstelling voor. in 1803 schonk
voorzitter N.C. Lambrechtsen het albasten
altaarretabel uit het voormalige klooster Sion
in Noordgouwe. Deze schenking werd in de
negentiende eeuw gevolgd door een keur aan
schilderijen, beeldhouwwerk en zilver.
Waar kwam die drang tot verzamelen vandaan?
Waaruit vloeide de belangstelling voort
voor zeldzaamheden, destijds onomwonden
'rariteiten' genoemd? Vanwaar die interesse
voor de Ambonse hagedis? Wat bezielde de
Amsterdammer Coenraadt Brandt om een kistje
met tot stenen samengegroeide kalkresten uit
dierorganen bij het Genootschap af te laten
leveren? Waarom bood Adriaan Camphout een
staart van een Afrikaanse olifant aan? Wat zag
het bestuur in twee pentekeningen, die volledig
opgebouwd uit bijbelteksten de tempel van
Salomo en de tabernakel verbeeldden? Wat had
Adriaan Moens voor ogen met de mummie die
hij het Genootschap vanuit Egypte liet zenden?
En waarom koesterde men een gedeelte van de
binnen- en buitenlandse fauna in potten op sterk
water? Over de drijfveren van dit verzamelgedrag
kan geen misverstand bestaan. De bezoarstenen,
olifantsstaart, pentekeningen, mummie en
alcoholpreparaten waren evenals alle andere
verzamelde voorwerpen voor de achttiende-
eeuwse verzamelaar een afspiegeling van de
kracht en schoonheid van Gods schepping.
Het bestuderen en tonen daarvan gebeurde door
de wereld in het klein in een verzameling bijeen
te brengen en was bedoeld om de Schepper eer
te betonen.
Al aan het eind van de zestiende eeuw begonnen
in heel Europa mensen verzamelingen aan te
leggen van voorwerpen uit natuur en cultuur.
Deze particuliere liefhebberijen brachten echter
niet de gewenste wetenschappelijke vooruitgang,
zo klaagden sommigen. Om die reden riep de
Leidse geleerde Herman Boerhaave in 1735 op
tot de oprichting van een genootschap van
natuuronderzoekers. Toen zeventien jaar later in
Haarlem de Hollandsche Maatschappij van
Wetenschappen tot stand kwam, was er in de
doelstellingen nog geen sprake van een eigen
verzameling. Toch kreeg het verzamelen van
zeldzaamheden uit de natuur hier al snel een
plaats naast de prijsvragen, verhandelingen en
geleerde correspondentie.
Figuur 1.
De overzeese betrekkingen van de Zeeuwen hebben hun spo
ren nagelaten in de verzamelingen van het Zeeuws
Genootschap. Deze indianentooi uit Essequibo in Guyana
werd in 1817 geschonken. Coll. kzgw.
Van zwervend goed tot erfgoed 145