Ook binnen in de polders is bet water steeds bepalend geweest voor het grondgebruik. De kreekruggen waren de beste plaatsen om te wonen, omdat de bodem daar droog genoeg was voor akkerbouw." In de gebieden tussen de kreekruggen was het land veel natter en dus veelal in gebruik als weiland. De wegen liepen van dorp tot dorp, over de kreekruggen en dijken. Ook liepen er weggetjes van de boerde rijen naar het bouwland; een aantal daarvan liep dood in drassig gebied, de zogenaamde wekkens. De percelen tussen alle wegen en weggetjes waren klein, gemiddeld 2 tot 2,5 hectare en grillig van vorm, vooral in het oudland, zoals de Polder Schouwen. Het tweede eiland waar het hier om gaat, Tholen, heeft in 1950 veel weg van Duiveland, maar kent veel minder landschappelijke variatie dan het eiland Schouwen-Duiveland in zijn geheel. Waar Schouwen-Duiveland het rijke natuurgebied op de Kop van Schouwen kent, heeft Tholen binnendijks weinig natuur en daarom weinig recreatie. De Tholenaren leven in die tijd vooral van de landbouw. In tegenstelling tot Schouwen- Duiveland is de afstand naar het vasteland niet zo groot, maar toch is ook Tholen beginjaren vijftig behoorlijk geïsoleerd. Dat zou kunnen komen door het verschil in geloofsovertuiging tussen de protestantse Tholenaren en de rooms- katholieke Brabanders, maar ook door de vruchtbare kleigrond van Tholen, die het deze eilandbewoners mogelijk maakt economisch geheel zelfvoorzienend te zijn. De polders van Tholen zijn kleiner dan die van Schouwen- Duiveland en de dijken werden van oorsprong beplant, om de wind op het eiland enigszins te luwen. Het eiland is in 1950 voor Nederlandse én Zeeuwse begrippen dun bevolkt. Schouwen-Duiveland en Tholen zijn begin jaren vijftig beide op zoek naar een manier om de landbouw verder te ontwikkelen. De mechani sering heeft ingezet, de werkgelegenheid in de landbouw neemt af en jongeren verlaten het eiland om ergens anders een bestaan op te bouwen. Dat betekent dat de bevolking vergrijst en de toekomst van de eilanden onzeker wordt. Om deze redenen worden rond 1950 op Schouwen-Duiveland en Tholen ruilverkavelingen aangevraagd.5 De eilanders hebben behoefte aan schaalvergroting, maar ook aan drainage. Ze willen investeren in een betere scholing van de boerenzonen. Daarnaast klinken hier en daar stemmen voor de aanleg van dammen naar andere eilanden, om het isolement van met name Schouwen-Duiveland op te heffen. Dat zou de recreatieve ontwikkelingen op dit eiland ook goed kunnen doen. Maar erg veel draagvlak voor dammenbouw is er in 1952 nog niet. De bewoners redden zich nog prima met de bestaande tram- en bootverbindingen naar Rotterdam. De Ramp: water over land En dan gebeurt het... In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 komt het water 85 centimeter hoger dan ooit tevoren en blijft de eb uit, omdat een zware noordwesterstorm de golven in de zeearmen van zuidwestelijk Nederland op blijft stuwen tot een hoogte van 4a 5 meter boven nap. Midden in de nacht, terwijl de meeste mensen slapen, stroomt het water over de dijken; op veel plaatsen breken de dijken door. Van de Zeeuwse eilanden wordt Schouwen- Duiveland het zwaarst getroffen. Van de 1836 mensen die in totaal door de water snoodramp zijn overleden, woonden of verbleven er 535 op Schouwen-Duiveland; 288 daarvan kwamen uit Nieuwerkerk.6 De buitendijken van het eiland bezweken op niet minder dan 25 plaatsen en 88% van de landbouwgrond werd overspoeld. Behalve het hoger gelegen duinge bied werd alleen het gebied nabij Zonnemaire en Noordgouwe - de zogenaamde droge corridor - niet geïnundeerd. Op Tholen waren de gevolgen iets minder groot, maar zeer zeker ook drama tisch. De polders rond Stavenisse en Poortvliet liepen vol en er vielen 1 56 doden in Stavenisse en twee in Sint-Maartensdijk. De herverkavelingen: land boven water Een leeg land, waarin het zoute water bijna alle beplanting verwoest heeft. Kapotte dijken en verdronken boerderijen. Plannen voor ruil verkaveling en betere waterbeheersing in de la. En angst voor het water. Het water dat niet alleen heel veel mensenlevens geëist heeft, maar ook een streep heeft getrokken door de al gereed liggende plannen voor vooruitgang. Dat is de erfenis van de watersnoodramp als op 6 november 1953 pas het laatste gat bij Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland wordt gedicht. De ontreddering leidt echter niet tot niets doen; al snel wordt er gehandeld. 'Den Haag' neemt de Wet Noodgebieden aan, waardoor er in de getroffen gebieden net zo gehandeld kan worden als op het door de geallieerden onder water gezette Walcheren 18 Land boven water

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2003 | | pagina 19