de slechte toestand waarin veel huizen in het
gebied verkeerden. Volgens de volkstelling van
1947 bedroeg het aantal huizen met niet meer
dan één of twee kamers in Nederland gemiddeld
10% van het totale woningbestand. In Zeeland
was dat percentage echter gemiddeld 28%.
Op Schouwen-Duiveland lag dat cijfer nog
beduidend hoger, namelijk 35%. In het ramp
gebied lagen ook dorpen waar meer dan 50%
van de woningen maximaal twee kamers had.
Het betrof hier landarbeiderswoningen die niet
alleen laag en klein waren, maar bovendien
vaak gebouwd waren met halfsteensmuurtjes, die
bij de eerste de beste vloedgolf onderuitgingen.
Daarom vielen in de arbeidersbuurten veel
slachtoffers.
De schade
ln een bijzonder nummer van het Zeeuws Tijd
schrift gaf Verburg reeds in hetzelfde jaar van
de Ramp een eerste inventarisatie van de geleden
schade.6 De ontwrichting van het verkeer en
het vervoer vormde een regelrechte bedreiging
voor de welvaart van de regio.7 De verbinding
Vlissingen/Noord-Brabant per spoor en over de
weg kwam te vervallen, zodat het verkeer over de
Westerschelde en via België moest worden geleid.
Daarmee belandde Midden-Zeeland in een positie
die even ongunstig of zelfs nog ongunstiger
was dan die waarin Zeeuws-Vlaanderen onder
normale omstandigheden verkeerde. Zuid-
Beveland werd daardoor en door het uitvallen
van de veerdienst Kruiningen-Perkpolder zeer
zwaar getroffen. Op Schouwen-Duiveland was
van normaal vervoer zelfs geen sprake meer.
Eenzelfde lot trof Noord-Beveland. Op Walcheren
en in Zeeuws-Vlaanderen was de toestand
minder desastreus. Van groot belang was dat de
veerdienst Vlissingen-Breskens snel werd hervat -
op 2 februari om 13.55 uur - waardoor de rest
van Nederland via Zeeuws-Vlaanderen en België
tenminste bereikbaar bleef. Met medewerking
van het Belgische Ministerie van Verkeerswezen
werden twee nieuwe, uiteraard tijdelijke
autobusverbindingen in het leven geroepen:
Breskens-Philippine-Sluiskil-Axel-Hulst-
Antwerpen-Breda, geëxploiteerd door de n.v. zvtm
te Terneuzen en Breskens-Oostburg-Sluis-Gent-
Antwerpen-Bergen op Zoom, geëxploiteerd door
de ns. Het spoorwegverkeer in Zeeland bleef
voorlopig beperkt tot het traject Vlissingen-Goes.
Na verloop van tijd bood de zogenoemde
'badkuipspoorlijn' tussen Goes en Krabbendijke
enig soelaas voor het verkeer en vervoer op
het traject Goes-Bergen op Zoom.8 Ook het
beroepsgoederenvervoer over de weg leed zware
verliezen: tachtig vrachtauto's raakten zwaar
beschadigd of werden vernield. Veel bode- en
lijndiensten waren lange tijd onmogelijk. De
herleving van de traditionele beurtvaart op Goes
betekende slechts een tijdelijke noodoplossing.
Uiteraard was de landbouw de zwaarst getroffen
sector. De eerste schattingen bedroegen
een vermogensschade van circa veertig miljoen
gulden.9 De landbouwschade werd door des
kundigen onderverdeeld in schade aan het
productievermogen van de grond, de schade
aan de productiemiddelen en de schade aan de
producten. Onder de eerste categorie werden
de nadelige gevolgen van de overstroming met
zout water gerangschikt. Naarmate het zout
gehalte van het bodemvocht toeneemt, wordt
de grond minder geschikt voor de verbouw
van landbouwgewassen. Niet alleen dalen de
opbrengsten, maar ook de gewaskeuze wordt bij
een toenemend zoutgehalte in sterke mate
beperkt. Bovendien heeft overstroming met zout
water een sterk structuurbedervende invloed
op de bodem.
De tweede categorie schadeposten had betrekking op
de schade die was toegebracht aan de productie
middelen. ln totaal verdronken in Zeeland bijna
achtduizend runderen, ruim dertienhonderd
paarden en ruim vierduizend varkens. De schade
aan de landbouwwerktuigen was eveneens aan
zienlijk. Aan bedrijfsmiddelen, zoals kunstmest,
zaaizaad, pootgoed, ziektebestrijdingsmiddelen,
hooi en stro, is een waarde verloren gegaan van
naar schatting een half miljoen gulden. Voor de
fruittelers kwam de schade nog aanzienlijk harder
aan. De bestaande fruitopstanden konden in
vele gevallen als verloren worden beschouwd.
Het gegeven dat het zeker vijf tot acht jaar duurt
vooraleer een nieuwe aanplant productief is,
leidde ertoe dat de bedrijfsschade bij deze
bedrijven groter was dan die bij de landbouw
bedrijven.
In de industriesector werd de vlasnijverheid op
Schouwen-Duiveland zwaar getroffen, terwijl
Zeelandia te Zierikzee en Van Melle te Breskens
te kampen hadden met de gevolgen van de grote
problemen bij het goederenvervoer. De schade
bij de visserij bleef beperkt. Alleen de oesterteelt
ondervond de nadelige gevolgen van de lage
watertemperaturen, het inspoelen van zand en
het besmettingsgevaar dat ronddrijvende kadavers
met zich meebrachten.
De ontwikkeling van de Zeeuwse economie
27