met zandzakken, was die hulp essentieel bij het
sluiten van de honderden dijkbressen en kleinere
stroomgaten. Na de eerste dagen van chaos werd
de voorziening van mankracht door de arbeids
bureaus geregeld met centrale coördinatie vanuit
Den Haag. Zo werden bijvoorbeeld arbeiders
uit Duw-kampen, waar vanaf 1945 werklozen
tewerkgesteld waren, naar het rampgebied
gedirigeerd. In de eerste veertien dagen werden
in totaal 34.000 arbeidskrachten door het
apparaat van het Rijksarbeidsbureau in het
rampgebied tewerkgesteld.
Afgezien van het arbeidspotentieel, benodigd voor
herstelwerkzaamheden in de drooggevallen
gebieden, had men echter in tweede instantie
vooral behoefte aan vakarbeiders voor het sluiten
van de grotere stroomgaten en het dijkherstel.
Het ging dan met name om steenzetters,
rijswerkers, draglinemachinisten en dergelijke.
Enkele honderden vakarbeiders met die achter
grond kwamen ook uit Duitsland, Italië en
België. Men heeft het tekort aan vakarbeiders ten
dele kunnen opvangen door enerzijds het werk
aan de bedijking van oostelijk Flevoland stop te
zetten en anderzijds verkorte vakopleidingen aan
ongeschoolde arbeiders te geven. Een probleem
bij de arbeidsvoorziening was natuurlijk ook dat
de te dichten stroomgaten in overstroomd gebied
lagen, waar iedereen was geëvacueerd.
De situatie kan het best worden geïllustreerd met
de cijfers van Schouwen-Duiveland. Er werden
op opgespoten terreinen nabij werkhavens en
stroomgaten acht rijkskampen ingericht waarin
1400 man werden gehuisvest. Daarnaast huis
vestten de aannemers in eigen barakken en keten
nog zo'n 2500 man. Dagelijks kwamen 400 man
van het vasteland en nog eens 1100 man vonden
elders op het eiland een onderdak. Uiteindelijk
bedroeg het aantal aannemers of aannemers
combinaties op Schouwen-Duiveland 22.
Maximaal 5500 arbeiders zijn daar bij het werk
betrokken geweest.
Caissons
Het was bijna vanzelfsprekend dat men na de
ervaringen met sluitingen op Walcheren, bij de
Brielse Maas en bij de Braakman ervan uitging
dat caissons nodig zouden zijn voor het sluiten
van stroomgaten. Men besloot dan ook, vooraf
gaand aan het eigenlijke ontwerp van de grotere
sluitingen, eenheidscaissons van gewapend beton
te gaan bouwen waarbij de hoogte - en daarmee
ook de diepgang - kon worden gevarieerd
met behulp van opzetstukken (manchetten).
Al spoedig bleek dat men ook de breedte moest
kunnen variëren en dat de diepgang nog minder
moest worden. Zo zijn er uiteindelijk bijna vijf
honderd eenheidscaissons vervaardigd, variërend
in diepgang van 0,80 tot 2,20 meter en met
lengte/breedte/hoogte-afmetingen van
11/3,93/2,12 tot 11/7,5/8 meter. Er werden zo'n
tweehonderd opzetstukken vervaardigd.
Voor de grootste sluitingen had men bovendien
negen Phoenixcaissons ter beschikking, die over
gebleven waren van de invasie in Normandië in
1944. Daarvan hadden acht stuks afmetingen van
(rond) 62 bij 19 bij 18 meter bij een diepgang
van 6,3 meter. Van die negen Phoenixcaissons
zijn er zeven gebruikt bij de afsluitingen in 1953.
De leiding bij de herstelwerkzaamheden
Ten vierde iets over de leiding bij het dijkherstel
in 1953. Wij beperken ons wederom tot Zeeland.
Vanaf het begin was het duidelijk dat de sluiting
van de grotere stroomgaten niet door het -
in omvang zeer beperkte - personeel van de
Provinciale Waterstaat kon worden geleid.
Ook de waterschappen ontbrak het aan expertise
voor deze enorme taak. Daarom werd, naast de
bestaande directie Zeeland, door de Rijkswater
staat een aparte 'Dienst Dijkherstel Zeeland'
opgericht. Alras bleek echter dat deze dienst
onmogelijk alle dijkherstel in Zeeland zou
kunnen leiden en er werd daarom besloten om
aan de Dienst der Zuiderzeewerken op te dragen
het dijkherstel op Schouwen-Duiveland te leiden.
De bedijking van Oost-Flevoland werd tijdelijk
stopgezet en ook het personeel en materieel van
de aannemer kwam naar Schouwen-Duiveland.
Het was van groot belang dat overal op sleutel
posities bij de grotere sluitingen personeel werd
gedetacheerd dat zijn sporen had verdiend op
Walcheren, bij de Brielse Maas en bij de
Braakman.
Stroomgaten: kenmerken en sluitingsmethoden
Een doorbraak kan zich ontwikkelen tot een
stroomgat (zie Figuur 2 en 3) en een, aanvan
kelijk klein, stroomgat kan zeer groot worden.
Het meest sprekende voorbeeld in dit verband is
Schelphoek: begonnen als een stroomgat van
100 meter lang en circa 10 meter diep, ontwik
kelde het zich in zes en een halve maand tot
een lengte van 525 meter en een diepte van
37 meter.
4
Dijkdoorbraak en -herstel