Van Breen achter zijn bureau, 1931. (part, coll.) Hier spreekt een jonge dichter die behalve zijn ho moseksuele aard, zijn literaire ambitie en maat schappelijk engagement wil waarmaken. mè jie bin Leo van Groot-Rotterdam' Journalist zou die maar worden, een vrij beroep zonder dat zijn 'anders-zijn' onderdrukt moest worden. Talent had hij en hij kon snel werken. Aan zijn publicaties is te zien dat hij Nederlands stu deert: verschillende van die vroege artikelen heb ben betrekking op oude literaire teksten die op een of andere manier een Zeeuws karakter hebben, zo als de Zeeusche Nachtegael uit 1623. Maar zijn journalistieke werk betreft evenzeer teksten over het Zeeuwse landschap en allerlei gebeurtenissen in de provincie. Als journalist doorkruiste Leo van Breen in die tijd - hij moet dan 22-28 jaar zijn ge weest - per motorfiets de provincie. In hoofdzaak moet hij na zijn begin als volon tair gewerkt hebben voor een van de geïllustreerde tijdschriften die in dit gewest toen verschenen en dat veelal gemakshalve aangeduid wordt als Ons Zeeland. Dat was betrekkelijk populair, omdat het in koperdiepdruk verscheen met een enorme hoe veelheid foto's. De gangbare opvatting is dat Ons Zeeland van 1924-1931 een 'Zeeuwsche editie' van het geïllustreerde weekblad Groot-Rotterdam was.22 De zaken liggen echter ingewikkelder. Aanvankelijk was Groot Rotterdam een regio naal familieweekblad voor de regio Rotterdam. Het lezersaantal groeide zo snel dat anderhalfjaar na verschijnen van het eerste nummer het blad werd opgesplitst in edities. Op zeker moment is er ook een Zeeuwse editie gekomen die verscheen onder de kop Groot Rotterdam. De Zeeuwsche editie. Voor dit blad heeft Leo van Breen een aantal jaren ge werkt. Als zijn eerste bundel gedichten verschijnt, plaatst Groot Rotterdam. De Zeeuwsche editie een fraai portret bij zijn artikel over Markies de Thouars in 1929 met een onderschrift dat hem ty peert als dichter. In De Zeeuwsche Editie van 1929 (nr. 24) biedt Van Breen, voluit ondertekend, zijn lezers het ze vende deel van zijn reeks Zeeland in Vogelvlucht. Zo begint hij zijn stuk: Hoewel ik zeer incognito op de spoorboot stapte, die mij naar Schouwen moest brengen werd m'n komst al spoedig verraden door een Noord-Bevelandsche boerin, die me zeer famil- liaar op den schouder klopte onder het slaken van den uitroep: mè jie bin Leo van Groot- Rotterdam'. Een bittere teleurstelling, te meer, wanneer men nu eens voor zijn plezier op reis wil gaan, en blij is heel den rompslomp van schrijven achter zich te kunnen laten. Maar dat was gauw vergeten; de tocht was te mooi. De tocht was zoo mooi dat ik geen oo- 98 Leo van Breen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2007 | | pagina 24