volksaard. "Waarschijnlijk dus toch ook weer zwakkere volken, die door rauwer, meedogenlo zer, onbeschaafder invallers werden teruggedrukt en die ten slotte stand hielden in minder toegan kelijke... restant-gebieden." Dat klopt misschien voor de Bretons, niet voor de Vlamingen en zeker niet voor de Zeeuwen. In de tijd dat de scheepvaart sneller ging dan land- verkeer, zeg maar voor 1850, was Zeeland juist een relatief toegankelijk gebied.6 Voor 1750, met name tot 1650, speelde het zijn potje mee in de grote wereld. Bovendien waren de onderdrukkers van de Geerses gewoon andere Zeeuwen: de grote boeren en de heren uit de stad, landeigenaars en machthebbers. Van Schagen noemt de Geerses verder mensen met "ingeboren karakterbeschaving, ook bij de grootste primitiviteit". "Er is een adel des geestes, die uit 'zwakheid' stamt." Hij zet zwakheid dus tussen aanhalingstekens. Die zwakheid wordt ondersteund door de christelijke achtergrond van de Geerse. "De Bijbel heeft zijn leven doortrokken tot op het merg" en dat "heeft zijn eenvoud, zijn soberheid een eigen waardigheid gegeven". Zijn gelatenheid uit noodzaak is gesublimeerd tot christelijke resignatie. Aan de geestesadel van de Geerses heeft de Bijbel zeker een belangrijke bij drage geleverd, zegt Van Schagen. Van Schagen complimenteert de mensen uit de Walcherse of Zeeuwse 'onderlaag' ook met hun veerkracht: ze krabbelen altijd weer op. Ook daarbij is weer de vraag te stellen of dat niet een veel algemener verschijnsel is. Zijn er ook bevol kingsgroepen die niet opkrabbelen? Is het niet een kenmerk van de mensheid in haar algemeen heid dat men altijd weer overleeft - hoe dan ook - ook in een situatie die helemaal niet aantrekke lijk is? Die veerkracht is groter, de echte Geerses- mentaliteit minder, naarmate je dichter bij de kust komt, stelt Van Schagen. Hij wijst op de opstandige Westkappelse dijkwerkers en de stro pers van Domburg en Vrouwenpolder en nuan ceert dus nogmaals het Geerse-verhaal. Maar ook hierin blijkt hij de Walcherse samenleving niet helemaal te hebben gekend. Hij meent dat in het binnenland brutale stroperij zoals in de duindor pen "ondenkbaar" was en noemt dan Grijpskerke als voorbeeld. Maar in de binnenlanden werd wel degelijk driftig gestroopt, zoals Adriaan Kodde (1906) uit Aagtekerke mij in 1984 vertelde. In de vroege jaren twintig had hij op een avond vanuit een bovenraam in de boerderij aan de rand van de Pekelinge vijf of zes lichtbakken van stropers gezien. Er werd destijds zoveel gestroopt op Aag- tekerks gebied, dat de ambachtsheer woedend uit bracht dat hij "nooit meer iets zou geven", oftewel Stroper H. Maljers uit Aagtekerke werkte samen met A. Provoost, ca. 1935. Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank, recordnr. 55911. nooit meer aan onverplichte bedeling van de plaatselijke armen zou bijdragen zoals wel gebruikelijk was. Historie geworden Tijd om terug te gaan naar mijn voornaamste reserve ten aanzien van de manier waarop Van Schagens opstel vaak is gebruikt. De dusge naamde Geerses-mentaliteit is een trekje dat Van Schagen in eerste instantie bij zichzelf en in zijn eigen familie ontdekte als restant uit het negen- tiende-eeuwse en verdere verleden - hij heeft het zelfs en mogelijk met recht over een feodaal res tant. Bij uitbreiding past hij de naam toe op J.C. van Schagen 93

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2015 | | pagina 7