NOORDZEEKRABBEN De noordzeekrab heet in het Zeeuws ook wel hoofdkrab of toogkrab. De naam hoofdkrab is eenvoudig te verklaren: de soort komt veel voor op geëxponeerde plaatsen met veel stro ming en golfslag; precies de plaatsen waar kustverdedigingen in de vorm van paalhoofden te vinden zijn. De naam toogkrab is veel lastiger te verklaren. Wellicht is er een verband met de Middelnederlandse betekenis "gewelfde bovenkant, overspan ning"; dus zou toogkrab zoiets betekenen als "krab met breed schild". Noordzeekrabben komen vooral in de monding van Wester- en Oosterschelde voor; ze trekken de zeearmen maar een klein stukje binnen, hoewel in de Oosterschelde tot aan Zierikzee de soort in behoorlijke aantallen voor kan komen. Kreeften en noordzeekrabben lijken elkaar te vermijden: op plaatsen met veel noordzeekrabben worden niet veel kreeften aangetroffen. De dieren zijn geslachtsrijp vanaf een schildbreedte van 10 cm (vrouwtjes) of 8 cm (mannetjes). De paartijd valt in de zo mermaanden; om te kunnen paren moet het vrouwtje eerst verschalen. Alleen in zachte toestand kan een paring plaats vinden. Ongeveer een maand na de paring produceert het vrouwtje zeer grote aantal eieren: een half tot drie miljoen. Om de eieren goed aan de pleiopoden onder het achterlijf te kunnen bevestigen, graaft het vrouwtje zich geheel of gedeel telijk in het zand in. Door vervolgens het achterlijf wat van het lichaam af te bewegen, ontstaat een holte waarin de eieren, met kleefstof, vrijkomen. Ze kunnen niet wegspoelen, omdat de krab ingegraven is. De eieren komen in het voorjaar uit; de larven zweven enige weken in het water voordat ze, inmiddels als kleine krabbetjes, tot het bodemleven overgaan. In het eerste jaarverschalen de krabben vaak, tot wel veertien keer. Later wordt dat minder en volwassen krabben verschalen meestal maar eens per twee jaar. Hierdoor kunnen op oude krabben allerlei soorten planten en dieren groeien, zoals zee pokken, kokerwormen en schelpdieren. Vaak trekken de dieren in het najaar, als het water kouder wordt, weg naar dieper water. In strenge winters kan er grote sterfte optreden. De dieren kunnen een behoorlijke ouderdom bereiken. Onder zoek elders wees uit dat dieren met een schildbreedte van 23 cm een leeftijd hadden van 12 jaar. De maximale breedte is 30 cm. In de Zeeuwse wateren wordt niet of nauwelijks gericht op noordzeekrabben gevist en zeker niet met staand want of fuiken. Dieren die daarin verstrikt raken krommen hun poten sterk naar binnen, door de mazen van het net heen. Alleen met grote inspanning kunnen de dieren losgemaakt worden. In de praktijk wordt een zo gevangen dier gedood, waarna het verwijderen makkelijker gaat. Grote dieren komen ook wel op zandbodems voor en worden dan voor de kust en verder in de Noordzee als bijvangst in de sleepnetvisserij gevangen. Aangezien het meeste vlees in de scharen zit, worden die vaak van de gevangen krab afge broken. Zo'n krab sterft, als hij dit overleeft, de hongerdood, omdat hij geen voedsel meer kan bemachtigen. 110 Fauna Zeclandica

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2010 | | pagina 114