mi w Ondanks de zware beharing komen de kleuren meestal goed uit Herkenning Het rugschild is langer dan breed en bol, met 5 scherpe tanden van ongelijke grootte aan de zijrand. De voorrand van het rug schild tussen de ogen is recht met een rij fijne stekeltjes en een insnoering in het midden. Het gehele oppervlak is bezet met korte, stijve haren en hiertussen dikke knotsvormige haren. De kleur van het rugschild is roodbruin tot paars en de looppoten zijn roodachtig met lichte dwarsbanden. De schaarpoten zijn fors en ongelijk van grootte., Ook hebben mannetjes grotere scharen dan de wijfjes. Een opvallend kenmerk is de bruine tot zwarte punt van de vingers van de scharen. De looppoten zijn net als het rugschild bedekt met korte, stijve haren en dikke knotsvormige haren. De maximale breedte van het rugschild is 25 mm bij de mannetjes, wijfjes blijven over het algemeen iets kleiner. Bijzonderheden Het ruig krabbetje komt voor van de getijdenzone tot 40m diepte en kan slecht tegen brak water. Ruige krabbetjes worden vooral in holtes tussen stenen en schelpen gevonden, maar al het materiaal dat een holte als schuilplaats biedt wordt be woond. Wijfjes met eieren zijn uit Zeeland bekend van april tot augustus. Over de leefwijze is er nauwelijks iets bekend. Het ruig krabbetje is -afgezien van het Veerse Meer- gemeld van alle Deltawateren, maar niet van het oostelijk deel van de Westerschelde. Vondsten langs de Noordzee zijn schaars, maar in de Grevelingen en vooral de Oosterschelde is de soort algemeen te vinden. Zeefauna in ZeeCand 131

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2010 | | pagina 135