TOELICHTING BIJ DE VERSPREIDINGSKAARTJES Vergeleken met andere atlassen in de reeks Fauna Zeelandica, is die van de decapoden een relatief kleine database. Wie de kaartjes gebruikt moet vooral rekening houden met twee as pecten. In de eerste plaats omvatten de kaartjes slechts een beperkte periode, namelijk van 1980 tot 2006. Vergelijking met de kaartjes in het boek van Adema (1991) geeft een beeld van de ontwikkeling op langere termijn. Van enkele soorten die pas laten zijn aangetroffen is wel een beschrijving opgeno men, soms ook met vermelding van het voorkomen, maar zon der kaartje. Dat laatste geldt ook voor enkele soorten die wel iswaar uit de Deltawateren bekend zijn, maar die recent niet meer gevonden zijn. In de tweede plaats zijn er zowel per soort als per regio nogal grote verschillen in de intensiteit van het onderzoek. De vele gegevens van duikers uit de Oosterschelde en het Grevelingen trekken de situatie scheef ten opzichte van de Westerschelde, waar duikers zelden of nooit actief zijn. Commercieel interessante soorten als de gewone garnaal en de Europese zeekreeft zijn beter in kaart gebracht dan soorten die niet gegeten worden. Lastig te herkennen soorten als de kleine hooiwagenkrab zullen ook relatief vaak gemist zijn. De kaartjes vormen dus een weergave van de plaatsen waar in de inventarisatieperiode de betreffende soort is aangetroffen, maar ze zijn niet meer dan indicatief voor de totale versprei ding van een soort. Het kan voorkomen dat er van een soort veel meer waarnemingen zijn dan er geregistreerd staan. Dat komt dan tot uiting in de tekst, maar niet op de kaartjes. Het bijschrift bij de kaartjes vormtéén commentaar of beschrijving van het kaartbeeld. Daardoor kan er verschil zijn tussen de ver- spreidingsgegevens zoals die in de soorttekst vermeld worden en die op het bijbehorende kaartje. De Deltawateren na de Deltawerken Mede als gevolg van de Deltawerken zijn de verschillende Deltawateren zeer divers van karakter. De Grevelingen behield een zout karakter maar verloor een groot deel van het getij regiem, en wordt nu omschreven als een semi-stagnant zout getijdebekken. Het Krammer-Volkerak dat in het verleden een geleidelijke overgang van zout naar zoet had is door de aan leg van de Philipsdam geheel verzoet. Het Zoommeer, eerder integraal onderdeel van de Oosterschelde, onderging hetzelf de lot door de aanleg van de Oesterdam. Daardoor zijn het Krammer-Volkeraken het Zoommeer buiten de horizon van dit boek gekomen, omdat hier alleen zout- en brakwatersoorten behandeld worden. De Oosterschelde bleef zout, maar kreeg een gedempt getij en het Veerse Meer veranderde eerst in een brak, stagnant bekken, maar kon recent weer verzilten dankzij de aanleg van doorlaatmiddelen. De Westerschelde, de Noordzeekust en de Voordelta behielden hun oorspronkelijke karakter, zij het dat zich natuurlijk wel ontwikkelingen voordeden die verband houden met de Deltawerken, zoals de verzoeting van een deel van de Westerschelde en het ontstaan van ondiepten en inter- getijdengebieden in de Voordelta. Patronen in de Deltawateren Globaal kunnen er voor wat betreft de mariene decapoden in de Delta een viertal patronen worden onderscheiden, die als volgt kunnen worden beschreven: Soorten van open zee en de Noordzeekust. Voorbeelden zijn de kleine heremietkreeft en de breedpootkrab. Soorten van de zoute Deltawateren, die voornamelijk voorko men in de Oosterschelde en de Grevelingen. Een deel van deze soorten komt ook in het mondingsdeel van de Westerschelde voor; een ander deel is niet in de Westerschelde aangetroffen. Voorbeelden zijn onder meer de kreeftgarnaal, de Europese zeekreeft en de gewone hooiwagenkrab. Soorten van het brakke gebied. Deze soorten zijn geconcen treerd in het oostelijk deel van de Westerschelde en in het Veerse Meer. Een fraai voorbeeld vormt het zuiderzeekrabbetje. Inmiddels is die soort door de verzouting van het Veerse Meer na de aanleg van het doorlaatmiddel naar de Oosterschelde ook daar vrijwel verdwenen. Overigens heeft de geleidelijke overgang van zout naar zoet veel aan betekenis ingeboet door de Deltawerken. We zien bijvoorbeeld bij de langneussteur garnaal nog een patroon dat herinnert aan de oude overgang achterin de Oosterschelde Tot slot zijn er zogenaamde ubiquisten als de gewone zwem- krab, de strandkrab en de gezaagde steurgarnaal die in alle zoute en brakke Deltawateren worden aangetroffen. Zeelandbrug. 24 Fauna Zeelandica

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2010 | | pagina 28