EUROPESE (ZEE)KREEET
(Homcirus gammarus (Linnaeus, 1758)J
74 Fauna Zeefandica
dactylus
staartstuk
Herkenning
De Gewone zeekreeft kan zo'n 35 centimeter lang worden. In
gevangenschap kunnen de dieren echter ook doorgroeien tot
bijna een meter.
De kreeft heeft een blauwe tekening op een roodachtig gele
ondergrond. Soms bedekt de tekening de ondergrond geheel.
Het vooruitstekende deel (rostrum) aan de voorzijde van het
rugschild is vrij lang en smal, en eindigt in een scherpe punt
met op de zijkanten enkele scherpe tanden; geen tanden
op de onderkant. Midden over de bovenkant van het gehele
rugschild loopt een vrij diepe groeve. De voorrand van het
rugschild heeft een (antennale) stekel. Ook twee duidelijke
schuine (cervicale) groeven zijn aanwezig.
Het eerste paar poten draagt zeer grote scharen. De vinger
heeft een dikke knobbel op de bovenkant bij de basis. Aan de
binnenzijde van de palm staat een rij van 4 of 5 knobbels en
bij het gewricht met de vinger nog een knobbel. De linker en
rechter schaar zijn verschillend, de ene groter, dikker en met
grovere tanden op de snijranden van de vingers. Het tweede
en derde paar poten is gelijk, ze zijn veel korter dan het eerste
paar en heeft echte scharen. Het vierde en vijfde paar poten is
ongeveer gelijk en heeft geen scharen.
Het achterlijf is glad. De platen aan de zijkanten hebben een
naar achteren gerichte stompe tand. Het staartstuk (telson)
heeft een brede ronde achterrand met aan weerskanten een
stekel.
Bijzonderheden
Zeekreeften komen nog maar vanaf 1881 in de Oosterschelde
voor. Toen werd de eerste bij Yerseke gevangen en in de jaren
daarna ontwikkelde zich een bloeiende kreeftenvisserij in de
Zeeuwse wateren. Kreeften kwamen vanouds in kleine aantal
len wel voor in de zuidelijke Noordzee en in de zeegaten.
Voor die tijd waren kreeften ook al belangrijk in Zeeland; het
centrum van de kreeftenhandel in de 18e eeuw in was name
lijk Zierikzee. Elk jaar werden daar uit Scandinavië honderd-
cervicale groeve
rostrum