Meer en in de Grevelingen. Vermoedelijk is het massaal voor
komen van de Japanse oester gunstig voor de kreeftenstand.
Grote kreeften hebben geen vijanden me, maar kleine kreeftjes
zijn kwetsbaar. De banken van Japanse oesters bieden voor
deze kleine kreeftjes meer dan voldoende schuilgelegenheid.
Een aantal kreeftenvissers verdient in Zeeland een goede bo
terham. Kreeftenvisserij is een ambachtelijk werk; fuiken of
korven met aas worden door een visser met een klein bootje
uitgelegd en de andere dag weer opgevist. Met wat geluk zit
ten er dan één of meer kreeften in. De laatste jaren wordt
gemiddeld ongeveer 16.000 kg kreeft aangeland, ongeveer
19.000 exemplaren. Ongeveer 80 °/o hiervan met fuiken ge
vangen.
Het visseizoen is maar kort, van 1 april tot half juli. Dit is zo
geregeld om overbevissing te voorkomen. De wettelijke mini-
mummaat wordt bepaald door de afstand tussen de oogkas en
de achterrand van het kopschild; deze afstand moet tenminste
8,5 cm zijn. Dit komt ongeveer overeen met een lichaams
lengte van 24 cm. Kleinere kreeften worden weer overboord
gezet en ook vrouwtjeskreeften met eitjes ("zaadkreeften")
worden teruggezet.
Kreeften zijn alleseters; ze eten zeewier, schelpdieren, vis,
wormen, zeesterren en als ze de kans krijgen ook elkaar. De
scharen zijn duidelijk verschillend: de grove schaar wordt
vooral gebruikt om schelpdieren te kraken. Het voedsel wordt
uiteindelijk met de kleine schaartjes naar de mond gebracht.
Kreeften paren in zomer en najaar en de vrouwtjes lopen
vervolgens negen maanden met de eitjes onder het achterlijf
rond. In het voorjaar komen de eitjes uit en de larfjes zwem
men een dag of tien rond, voordat ze als kleine kreeftjes op de
bodem verder gaan. Het duurt gemiddeld vijfjaar voordat de
kleine kreeftjes zover uitgegroeid zijn dat ze de minimummaat
(24 cm) bereikt hebben en gevangen mogen worden. Kleine
kreeftjes van enkele centimeters groot worden nooit gevan
gen; ze leven diep weggekropen in hun schuilplaatsen. Als ze
een centimeter of tien groot zijn, verschijnen ze voor het eerst
zo nu en dan in de fuiken.
Volwassen kreeften leven tussen stenen en ook in holen in
veenbanken. In de winter, als de watertemperatuur laag is, zijn
kreeften niet erg actief. Als het water een graad of dertien be
reikt heeft, worden ze actiever. Vanuit hun schuilplaats zoeken
ze voedsel en keren daarna meestal weer naar hun hol terug.
Inde zomer zijn kreeften het actiefst en ze verlaten hun hol
ook om grotere afstanden af te leggen, Het is dan paartijd.
Nadat de eitjes uitgekomen zijn, verschalen de vrouwtjes
kreeften. Alleen als ze net verschaald zijn, als ze nog zacht
zijn, kunnen vrouwtjes paren.
Hele grote kreeften hebben geen natuurlijke vijanden meer en
kunnen ook op de bodem van de geulen aangetroffen worden.
Soms graven ze zich daar soms gedeeltelijk in het zand in.
De indruk bestaat, gebaseerd op terugmeldingen van gemerkte
exemplaren, dat als kreeften groter worden, ze geleidelijk naar
de monding van de Oosterschelde trekken.
76 Fauna Zeefancfica