Tussen de haren van het harig porceleinkrabbetje blijven makkelijk modder- deeltjes hangen. Herkenning De lengte van het rugschild bij volwassen dieren kan 16 mm worden. Het rugschild is bijna rond, iets langer dan breed. Tus sen de ogen staan drie afgeronde, gladde tanden. Het rugschild is overdekt met groepjes vuilbruine, geveerde haren. Het dier ontleent zijn naam aan deze sterke beharing. Er blijven gemak kelijk modderdeeltjes tussen de haren vastzitten; daardoor maakt een krabbetje een grijze indruk. Als de modder afge spoeld wordt, blijkt dat de bovenzijde van de dieren bruinachtig is; de onderzijde is vuilwit. De scharen van het eerste paar po ten zijn links en rechts iets verschillend, maar veel minder dan bij het gewone porceleinkrabbetje. De schaarpoten zijn breed en afgeplat en de linker en de rechter schaar zijn duidelijk ver schillend van grootte. De scharen zijn veel breder dan bij het gewone porceleinkrabbetje. Opmerkelijk is dat de vinger van de grote schaar geen haren draagt, die van de kleine schaar wel. De pols (carpus) van de schaarpoten heeft aan de voorrand een aantal tanden. Het eerste paar looppoten is wat groter dan het tweede paar, dat op zijn beurt weer wat groter is dan het derde paar. Ze zijn met lange geveerde haren bezet. Vaak lijkt het of er maar drie paar looppoten aanwezig zijn. Het vierde paar looppoten is namelijk maar klein en slank (en voorzien van een schaartje) en deze poten worden vaak onder het schild, in de kieuwkamer, opgeborgen. Bijzonderheden Het harig porceleinkrabbetje kwam vanouds alleen maar voor in de Westerscheldemond, vermoedelijk omdat deze soort een voorkeur heeft voor een hard substraat in een iets modderige omgeving. Tegenwoordig wordt deze soort ook veel gevonden in de Oosterschelde, waarschijnlijk omdat de overal aanwezige Japanse oesters ervoor zorgen dat erop veel plaatsen een mod- derlaagje aanwezig is. Ze houden zich tegen de onderkant van stenen aangedrukt. De dieren zijn alleseters en eten ook plankton; ze hebben kaak- poten met geveerde aanhangsels, waarmee ze door het water slaan en dan zwevende deeltjes en plankton uit het water van gen. Het kleine achterlijf is, net zoals bij echte krabben, onder het lichaam gebogen. Ze kunnen er mee zwemmen doordat ze het snel op en neer kunnen bewegen. Er zijn maar weinig meldingen van vrouwtjes met eieren; deze zijn bekend uit het zomerhalfjaar. Het Harig porceleinkrabbetje is bekend van verspreide vindplaatsen in de Oosterschelde en van enkele vondsten uit de monding van de Westerschelde. De soort is inmiddels veel algemener dan het kaartje suggereert. Zeefauna in Zeelanct 81

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2010 | | pagina 85