sloot er slechts één vleugel tegen de toren aan, die dan zowel als koude stoof en als stamphuis dienst deed. Aanvankelijk wa ren de bijgebouwen van hout en met riet gedekt, maar vanaf de negentiende eeuw werden de stoven geheel van steen gebouwd. De koude stoof diende als opslagplaats van de groene meekrap. De droging vond plaats door middel van hete lucht. Daartoe werden de meekrapwortels op Iattenzolders gelegd, waaronder vuren werden gestookt. Als brandstof gebruikte men aanvankelijk turf, maar nadat gebleken was dat het gebruik van turf schadelijk was voor de kwaliteit van het meekrappoeder, werd naast turf ook gebruik gemaakt van hout of houtskool. Later ging men over op steenkool. Na de eerste droging werd de meekrap naar de dorsvloer gebracht, waar de wortels met vlegels in kleine stukjes werden ge slagen. Door deze behandeling werden de wortels tevens van aarde gezuiverd en van hun opperhuid ontdaan. Die gedroogde en gepelde wortelstukjes noemde men racine. Na een tweede droging werd de racine tenslotte door stampers verpulverd. De stampers waren bevestigd aan een nokken- as, die meestal door drie paarden in bewe ging werd gebracht. Dat stampen schijnt veelal 's nachts te zijn gebeurd, omdat het daglicht de kleur te veel aantastte. Het staat dus wel vast dat er in de Zeeuwse meestoven ook nachtarbeid voorkwam. Na het stampen werden de fijngestampte wortels gezeefd. Daardoor kwamen als re gel drie kwaliteiten meekrappoeder vrij, die in vaten werden verpakt. Nadat de meekrap verbouwers hun „reedhuur" aan de eige naren van de meestoven hadden voldaan, kregen ze de beschikking over een aantal vaten meekrap van verschillende kwaliteit die ze op een naburige meekrapbeurs pro beerden te verkopen. De grootste omzetten vonden plaats op de beurs van Zierikzee. In de zeventiende en de achttiende eeuw bezat Zierikzee zelfs de grootste meekrap- markt van Europa. De Zeeuwse meekrap handelaren verkochten hun voorraden door bemiddeling van makelaars aan grote koop lui en exporteurs in de zeehavenplaatsen. Door de jaren heen is er in de meekrap- handel vrij veel geknoeid. Teneinde deze praktijken zoveel mogelijk te beteugelen, waren zowel het bedrijf en de handel reeds vanaf de late middeleeuwen gebonden aan daartoe uitgevaardigde keuren, wetten en reglementen. Keurmeesters zagen er op toe dat de gestelde voorschriften werden nageleefd. De alleroudste keur werd ver moedelijk omstreeks 1443 in Zierikzee uit gevaardigd. Ook burgemeester en schepenen van Reimerswaal stelden op 19 september 1480 al een meekrapkeur vast. Die keur muntte toen al uit door zijn volledigheid. Aan een groot aantal zaken was bij de op stelling van deze keur gedacht. Vervalsers stonden strenge straffen te wachten. Aanvankelijk vond de uitvoer van meekrap plaats vanuit diverse Zeeuwse havens, maar in de loop van de vijftiende eeuw werd de handel voor een groot gedeelte gecon centreerd in Bergen op Zoom en in wat mindere mate in Antwerpen. In de loop van de achttiende eeuw ontwikkelde Rot terdam zich echter tot de grootste uitvoer- haven van meekrappoeder. Meekrapnering in Zeeland. Op Walcheren is de meekrapnering nooit van grote betekenis geweest. De Walcherse boer was blijkbaar moeilijk tot de teelt van meekrap te bewegen. Dat wil echter niet zeggen dat er helemaal geen meekrap werd verbouwd, maar het aantal hectaren waarop meekrap werd verbouwd, bleef be perkt. Buiten Middelburg zijn er nooit mee stoven gebouwd. Reeds in de oudst aan wezige stadsrekeningen, namelijk die van 1365/1366 werd al een medemolen ver meld. In 1412 werden medereders door het stadsbestuur „bescheiden van coope van haren colen." Van keurmeesters van mee krap werd in 1503 al gewag gemaakt. Omstreeks 1778 stonden er aan de haven- dijk nog twee meestoven, getuige bijgaande afdruk van een aquarel uit die tijd. In 1860 beschikte Middelburg nog over één mee- stoof. Vermoedelijk stond die aan het zo genaamde Balkengat. Enkele jaren later moet de produktie er zijn gestaakt, want toen in 1874 de rederij Van Zeijlen en Dekker uit Rotterdam ter plaatse de scheeps werf „Middelburg's Welvaren" oprichtte, werd het gebouw van de voormalige mee- stoof ingericht als smederij. In tegenstelling tot Walcheren, werd er vooral op Schouwen en het daaraan gren zende Duiveland juist erg veel meekrap verbouwd, verwerkt en verhandeld. In Zie rikzee was het Sint Lievensgilde van de stoofmeesters gevestigd, dat in 1745 werd ontbonden. Op Schouwen verbouwde na genoeg iedere boer zijn eigen meekrap. Ver spreid over vele dorpen stonden er de mee stoven dicht bijeen en reeds in de veer tiende eeuw vervoerden schippers vanuit de haven van Westenschouwen, meekrappoeder naar Engeland. Later profiteerden vooral Zierikzee en in wat mindere mate Brouwershaven van de bedrijvigheid die de handel in meekrap poeder met zich meebracht. Voor de ver werking van meekrap stonden de meeste stoven in Zierikzee. Binnen de stadspoorten stonden er twee, nl. de Drie Engelen en de Lelie. Buiten de stad stonden er nog vier, die de volgende namen droegen: het Hart, de Ster, de Zon en de Wereld. Ook op de meeste dorpen stonden een of meer meestoven, die alle een naam droegen. Zo kende Burgh zijn meestoof, die de Zeeuw heette. In Haamstede stond de Koe en in Renesse de stoof Renesse. In Noordwelle stond voorts de stoof Welland, in Serooskerke de stoof Schouwen, in Loo- pers Capelle vond men de Duif, in Ellemeet de Zwaan, in Eikerzee de Zee, in Zonne- maire de Landbouw en in Bommenede de Wassende Maan. In Brouwershaven stonden drie meestoven, namelijk de Roos, de Lelie en de Lei. Nog heden ten dage herinnert ons een steen in de gevel van een huis aan de kerkring in Zonnemaire nog aan de mee- nering in vervlogen tijd. Op die steen staat een meekrapvat afgebeeld met daarboven de namen Jacob Moolenburgh Janna Huijbregtz. Als jaartal staat er 1785 op vermeld. Op Dreischor stonden vroeger de mee stoven de Mol en de Hond, terwijl in Noord- gouwe de stoven Dwars in de Weg en Wil lem III in bedrijf zijn geweest. Van laatst genoemde stoof is nog een deel van de toren bewaard gebleven, getuige de bij gaande foto. De aansluiting tegen de zij muur van de voormalige koude stoof is daarop nog duidelijk te zien. Nabij het buurtschap Capelle onder de gemeente Nieuwerkerk stonden vroeger de stoven de Nijverheid en de Kapel. Van laatstgenoemde meestoof is nog een oude afbeelding bijgevoegd, vermoedelijk uit de tijd dat het gebouw nog in bedrijf was. Deze in 1836 gebouwde meestoof heeft nog tot kort voor de Tweede Wereldoorlog dienst gedaan als cichoreifabriek. Op Duiveland stond voorts in Nieuwer kerk de meestoof de Hoop, in Viane bij Ouwerkerk de Gekroonde meebaal, in Oos- terland de Jacob 't Hooft en de Zeiler, in Sir Jansland de Eendracht en tenslotte stonden er in Bruinisse de Nieuwe stoof en de Oude stoof. Van de Oude stoof, die langs de dijk van de Stoofpolder stond, was enkele jaren geleden nog een klein gedeelte over. Het moet het restant zijn geweest van het voormalige stamphuis. Op een draagbalk stond het jaartal 1594 in ge beiteld. wat op de foto nog duidelijk is te zien. Tussen de jaren 1860 en 1870 beleefde de meekrapnering op Schouwen-Duiveland nog een grote bloei. Feitelijk moeten we in dat verband van nabloei spreken, want in andere streken zat de klad er toen al be hoorlijk in. Op Schouwen-Duiveland daar entegen waren er in die jaren nog twee- en-dertig meestoven in bedrijf. Kort daarna was ook voor dat eiland de meekrapnering verleden tijd. Een klein museum in Bruinisse geeft er nog een overzicht van. J. P. van den Broecke. (Wordt vervolgd). 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1977 | | pagina 23