„WINTERVLINDERS" Door: Tipgever. Op een avond, denkend waarop ik deze keer uw aandacht zal vestigen, valt mijn oog op een kleine nachtvlinder, die aange trokken door het licht in de huiskamer en waarschijnlijk ook door de warmere ramen, want het is vanavond fris buiten, daarop een rustplaats gekozen heeft. Gezien de tijd van het jaar, het is reeds begin oktober, de grootte en de bruine kleur, vermoed ik met Thera juniperata te maken te hebben. Na een droge jampot te hebben gepakt, heb ik het diertje, dat zich gemakkelijk laat vangen, binnenshuis nader bekeken. Inderdaad, mijn veronderstelling is juist: Het is de vermeende vlinder. En onmiddel lijk „ruik" ik mijn verhaal of althans een deel ervan. Ik besef heel wel, dat menigeen van u allang de schouders heeft opgehaald, want het voorgaande zegt u nog bar weinig of helemaal niets. Toch heeft het voorkomen van dit vlindertje wel een interessante his torie, waarbij wij mensen een belangrijke rol hebben gespeeld. Zonder het te weten, overigens. Jammer genoeg heeft het beestje geen Hollandse naam, afleidend van z'n weten schappelijke naam zouden we hem Juni- perus-spanner of -vlindertje kunnen noemen. Linnaeus, die de naam heeft bedacht, wist al wel dat de rups van dit dier op Juniperus communis, de Jeneverbes, leeft en wel mo- nophaag. Hetgeen zoveel wil zeggen, als dat hij geen ander voedsel tot zich neemt dan alleen het groen van deze heesters. De Jeneverbes komt nog steeds voor in onze oostelijke provincies, maar wordt daar in vele streken reeds zwaar beschermd. Het landschap waarin deze typische bomen thuishoren, bepaalde heidestreken, wordt steeds zeldzamer in Nederland. Waaruit de conclusie kan worden getrokken, dat de hiervan levende vlinders eveneens zeldzamer zouden moeten worden. Ter Haar geeft in zijn boek „Onze Vlin ders", dat nog steeds het enige Nederlands talige standaardwerk op dit gebied is en waarvan in 1904 de eerste druk werd uit gegeven, later gevolgd door nog een tweede, die inmiddels ook reeds lang is uitverkocht, als verspreidingsgebied eveneens de ooste lijke provincies aan. Wanneer we nu vanaf toen de sprong naar de hedendaagse rea liteit maken, blijkt dat ons „Juniperus- vlindertje" in vrijwel geheel Nederland voor komt en dus ook in het Zeeuwse land. Wat is er in de loop der jaren gebeurd? In de eerste plaats is de vlinder op een gegeven ogenblik eieren op andere Juniperus- soorten gaan leggen. Waarschijnlijk zijn in die eerste periode de meeste, zo niet alle rupsen doodgegaan, omdat het voedsel niet precies overeenstemde met wat ze van huis uit gewend waren. Toch zullen van lieverlee enkele kans hebben gezien om in leven te blijven op dit vreemde voedsel. Om ver volgens zelf volwassen te worden, te ver poppen en een volkomen insect (imago) te leveren. Tekeningen van de schrijver. Wanneer dat eenmaal gelukt is, is het verder niet zo moeilijk meer, omdat het individu, groot geworden op in feite een nieuw soort voedsel hoewel nauw verwant aan het oude, óók, om zo te zeggen, erfelijk belast is. Er heeft dus gewenning plaats gevonden ten aanzien van andere stoffen die in dat andere voedsel aanwezig waren. Deze eigenschap zal eveneens worden over gedragen op de nakomelingen, zodat van dat moment af expansiemogelijkheden volop aanwezig zijn. Juniperussoorten zijn namelijk zeer ge wilde tuinheesters en worden in velerlei soorten en rassen gekweekt. Het materiaal wordt in de late herfst of in het voorjaar verhandeld, vervoerd en uitgeplant in alle delen van Nederland en soms ver daar buiten. Tussen de takken sluimeren de mi nuscuul kleine eitjes, daarop in de herfst door de wijfjes gedeponeerd. In mei komen de rupsjes uit en gaan zich tegoed doen aan het groen. De struik is nog dezelfde. De standplaats kan echter tientallen kilo meters verder liggen dan de streek waar hun ouders rondvlogen. Ik kan me voorstellen, dat iedereen dit voorjaar naarstig gaat rondkijken of er bij hem ook van die rupsen in de sierheesters die naar de naam Juniperus luisteren, aan wezig zijn. Die moeite kan men zich dan besparen. Ze zijn onvindbaar, omdat ze nauwelijks anderhalve centimeter lang wor den. draaddun zijn en bij verontrusting „stijf" gaan staan, waardoor ze in combi natie met hun volledig bij de omgeving passende kleur „onzichtbaar" worden. Het behoeft nauwelijks betoog, dat dergelijke kleine individuen geen schade veroorzaken dus uw struiken lopen geen gevaar. Ik wil toch nog wel iets kwijt over het vermogen van de rupsen om zich letterlijk onzichtbaar te maken, door als het ware in hun omgeving te worden opgenomen. Met een vreemd woord heet dat mimicry. Het komt vaak voor bij insecten en hun larven. e/?cx Jc y6e ft cx. -fe)- „Onze vlinder" behoort tot de groep nachtvlinders die met spanners of ook wel landmeters wordt aangeduid. De rupsen hebben voor bij de kop de drie paren poten die later zullen worden omgevormd tot de poten van de vlinder. In het midden van het lijf zijn echter geen zuignappen, welke wij poten noemen, aanwezig. Alleen hele maal achteraan het lichaam is nog twee paar te zien. Wanneer de rups zich ver plaatst worden eerst de achterpoten achter de kop gezet. Hij staat dus met een hoge rug, net als een kat dat kan doen. Vervol gens wordt de kop zover mogelijk naar voren gestrekt, waardoor een overspannende beweging ontstaat, waaraan de naam ont leend is. Bij verontrusting wordt het lichaam strak diagonaal naar boven gericht. Meestal even wijdig met de takken of stengels van boom of plant waarop het dier zich bevindt. Ook de kleur is aangepast aan die van de voedselplant of zelfs delen daarvan. Door bovenomschreven roerloze houding aan te nemen is het opzoeken een nagenoeg on mogelijke zaak. De vlinder zelf is in het geheel niet spectaculair. De kleur is grijsbruin met over de voorvleugels een roodbruine, enigszins golvende band. Met uitgeslagen vleugels meet hij/zij ongeveer twee-en-een-halve cm. Er is één generatie per jaar, die vanaf half september tot eind oktober vliegt. Overigens kunt u, mits het niet vriest, de gehele winter door een aantal familie leden van de hiervoor besproken vlinder soort waarnemen. Ze worden wel aangeduid onder de verzamelnaam Wintervlinders. De naam Wintervlinder komt echter in feite alleen toe aan de echte, de „beruchte". Opvallend is, dat de vlinders vallende onder deze verzamelnaam, wel in grootte variëren, maar in kleur nauwelijks van el kaar te onderscheiden zijn. De kleur is namelijk van een enigszins „waterig" sepia. De kleurschubben bedekken daarbij niet ge heel de vleugels. Er is nog iets bijzonders met deze nacht vlindersoorten. De vrouwtjes hebben geen of nauwelijks vleugels en kunnen zich dus 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1979 | | pagina 22