105
Opdat ik aan do wereld toon'
Hoe 't mij 't gelukken mogt
Ook in dit oord te zijn geweest
Door niemand ooit bezocht.
Neem aan(zoo sprak de Wachter toen)
Deez' schat Tan hooge keur
En reikt hem middlerwijl dien toe
Bij half ontsloten deur.
En nu Onzinnigega heen
Met wat te beurte u yiel!
't Yerstrekk' der kwaal tot medicijn
Tan uw bedorven ziel
En ijlings keert hij vliegensvlug
Daar 't zonlicht dook in 't meer
En heeft welras zijn tent bereikt
En zet verheugd zich neer.
Hij maakt met drift de omkleedsels los
Tan 't geen hij straks ontving:
Doch zieeen doodshoofd is het al
Waar heel zijn blik aan hing.
Is dit verachtlijk overschot
Een gift, den Torsten waard?»
Dus roept hij in zijn gramsohap uit
En werpt liet fluks ter aard.