m
lor
En als met éénen tooyerslag
Verschijnt op 't zelfde pas
Een wezenop welks rein gelaat
Iets groots te lezen was.
Zoo gij dit stollijk bekkeneel
(Dus luidt hetwat hij meldt)
Slechts met wat luttel aard bedekt
Is 't evenwigt hersteld.
De schuilplaats yan het menschlijk oog
Hoe klein ook de omyang zij
Dingtmet geen enkel goud verzaad
Naar hooger heerschappij
Maar eenmaal 's levens grens genaakt
Dan valthet graf ten buit
De voorhang der begoochling neer
Waar zijn begeerte op stuit.
En Alexander wilde 't zien
Of hem de schim bedroog
Maar 't goud ging ijlings naar beneèn
En 't doodshoofd naar omhoog.
1833. BE BOSSOJf.