129 Doch hakkam's trots heeft niet genoeg. Dat erf i omheind met steen Is voor des Kalifs zucht naar pracht In omvang veel te ldeen. Maar hoe dien grond naar weusch vergroot Een Kalif vraagt niet hoe i Al komt eene arme weduwvrouw Dat erfdeel wettig toe. Al zegt die weduw: «Jaren lang Was deze tuingrond mijn. 'k Wil(zegt de Heerscher) dat die grond »Yoortaan mijn erf zal zijn. Bepaal mij het Piastren tal Dat gij voor 't erf begeert En bij den eisch wordt u de som »Door hakkam uitgekeerd «Neen, Heer! (zoo sprak de onthutste vrouw) Ik sta mijn grond niet af. »Ik vraag geen prijs ik wacht geen bod Al stortte uw toorn me in 't graf. Hoe (antwoordt hij op bitschen toon) «Durft gij mijn' wil weerstaan Gij tarten hakkams wisse wraak Daar! neem die goudbeurs aan Neen Heer(hernam de weduwvrouw) Al treft mij uw gerigt

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1836 | | pagina 163