'tjmmj ttnts
OP HET ZIEN EENER AFGESTORMDE ROOS.
Verdwenen is uw gloed en glans
Bekoorlijk schoone roos!
Och, wat is pracht en majesteit
Yerganklijk toch en broos!
Hog gistren eer een noodorkaan
En hof en yeld doorwoei,
Nog gistren boeidet ge aller oog
Door balsemgeur en bloei.
Nog gistren (met een' purpergloed
En kleurenpracht bekleed,
Waarvan de grootste Rijksmonarch
Zich geen bezitter heet)
Trokt ge onweërstaanbaar lieve roos
Mijn hart verlokkend aan:
En nu is zoo veel heerlijkheid
Reeds als een damp vergaan.
Daar stondt gij en geene enkle wolk
Dreef aan de azuren baan
Het koeslrend vuur der dagvorstin
Verzengde uw knop noch blaan.