142
Uw adem dartiend omgevoerd
Goot balsem uit in 't rond:
Maar zie een noodorkaan steekt Oj
Wiens geesel niets -weerstond.
Ik hoor hemhoe hij in de lucht
Al rommlend dompig suist;
Ik hoor het, hoe zijn forsch geblaas
Boor beemd en -wouden ruischt.
Daar stort ook op uw tenger hoofd
Zijn kracht mee'doogloos neer
En knakt uw steelverwaait uw blad
En ach' gij zijt niet meer.
En nu wat rest er van uw schoon
Wat van uw' kleurenpracht
Wat anders dan een dorre struik
Geen aanblik waard geacht?
Ook ik heb eenmaal zóó gebloeid,
Maar reeds dor ikals gij
Genotvol was mijn bloeitijd ook,
Reeds is die blos voorbij.
Mijn ziel, van eer- eu goudzucht wars
Zocht in den engen kring,
Waar 't huislijk heil zijn' zegen spreidt,
Slechts haar verlustiging.
Maar watwat heb ik van mijn' hoop,
Wat van mijn' zorg geplukt?