Een jonge Haan T01 moed en vuur En dien men, zonder vleijend liegen Kon noemen in zijn soort een pronkstuk der natuur, Wilde op een' hoogen pijnboom vliegen, Omvoor liet oog van 't algemeen Te toonen zijne aanvalliglieën. En naauw was dat besluit genomen, Of hij verhief zich in de lucht; Maar al zijn doen was zonder vrucht Hij viel gedurig neër en kon niet hooger komen: Hat baarde hem een groot verdriet. »'k Ben-sprak hij-toch de lomps'te niet; V ?1Jt m'J ZeIv''mii" Tlu^ tocli mag vertragen? Terwijl hij bezig was aldus zijn' nood te klagen Werd hij een Slak gewaar die boven in den boom Op haar gemak en zonder kommer woonde. Bat kwam hem voor gelijk een droom Maar die zijn hoogmoed tevens hoonde.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1836 | | pagina 188