Een jonge Haan T01 moed en vuur
En dien men, zonder vleijend liegen
Kon noemen in zijn soort een pronkstuk der natuur,
Wilde op een' hoogen pijnboom vliegen,
Omvoor liet oog van 't algemeen
Te toonen zijne aanvalliglieën.
En naauw was dat besluit genomen,
Of hij verhief zich in de lucht;
Maar al zijn doen was zonder vrucht
Hij viel gedurig neër en kon niet hooger komen:
Hat baarde hem een groot verdriet.
»'k Ben-sprak hij-toch de lomps'te niet;
V ?1Jt m'J ZeIv''mii" Tlu^ tocli mag vertragen?
Terwijl hij bezig was aldus zijn' nood te klagen
Werd hij een Slak gewaar die boven in den boom
Op haar gemak en zonder kommer woonde.
Bat kwam hem voor gelijk een droom
Maar die zijn hoogmoed tevens hoonde.