169 Jen lof des toehoorders met zijnen eigenen verbindt, »teu einde daardoor den schijn zelfs van overdreven© eigenliefde van zich af te wenden. Zoo roemde de vermaarde redenaar deviostheves dat gene wat de Jthctiiensers ten dienste van vele andere volken gedaan hadden waartoe hij als werktuig gebruikt was. En, inderdaad, wie bewondert niet in dien trek het vernuft van dehostheites Wat kondlij den Athenien- sers vleijender zeggen, en tevens zijne verdiensten meer in het licht stellen Want toch zich zeiven gelijk te stellen met de zóódanigen die ons evenaren in deug den gezindheden en daden, en dezulken te pi ijzen, doet hen voor ons innemen de gedachten van eigen lofspraak afleiden en dezelve verzachten. Niet minder wat zeg ik? voor den belijder van liet gezegend christendom is deze wijze het eerst en het meest aantebevelenwaarbij men, zoo als eenmaal onze DE rfijter deed, het lofwaardige in zijne daden niet aan zich zeivenmaar aan God toeschrijlt; of wil men dit niet ,dau ten minste aan de medehulp van anderen, of aan een' zamenloop van gelukkige omstandigheden. Zóó althans handelde de vroeger U reeds als model aangegeven rERicLES. Toen zijne vrienden over zijn naderend einde weenden en hem herinnerden aan zijne veldslagen, magt, zegepralen en overwonnen ste den rigtte hij zich op en verweet hun dat zij dat gene in hem roemden waaraan zoo vele andere met

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1836 | | pagina 205